drong de dertiende, de booze heks, haar weg van het wiegje en riep vinnig: ‘Maar als zij vijftien jaar oud is, zal zij zich bij het spinnen steken aan de spil, en dood neervallen!’ En toen liep zij hard weg.
De menschen keken elkander angstig aan en de koningin begon te schreien. Maar gelukkig had de twaalfde wijze vrouw haar wensch nog niet gedaan. Zij riep: ‘Wees maar niet bedroefd, koningin, het prinsesje zal zich wel steken, daar kan ik niets aan doen, maar er van dood gaan zal zij niet. Zij zal in slaap vallen, en honderd jaar lang blijven slapen en dan weer gezond en vroolijk wakker worden’.
Dat troostte den koning en de koningin nu wel, maar zij waren toch erg bang voor het steken aan die scherpe spil, en daarom liet de koning door het heele land uitroepen dat niemand meer met een handspil mocht spinnen, maar zij moesten het met een spinnewiel doen. Zoo, dacht hij, zou de ongelukswensch van de heks het prinsesje geen kwaad kunnen doen.
Onderwijl werd het kleine meisje groot, en zoo lief, bevallig en vroolijk als er maar ooit een meisje is geweest, en al de andere deugden, die de twaalf wijze vrouwen haar hadden toegewenscht, had zij er ook nog bij, zoodat iedereen even veel van haar hield. Zoo werd zij vijftien jaar. Aan de booze heks dacht niemand meer, en in het heele land was wijd en zijd geen spil te vinden waaraan zij zich had kunnen steken.
Op een goeden dag nu, dat zij niet in den tuin kon, omdat het hard regende, bedacht zij dat het prettig zou zijn om het heele kasteel eens te bekijken, van den kelder tot den zolder. Zij kwam in kamers, waar zij nog nooit in geweest was, en eindelijk heel boven in den allerhoogsten toren, in een heel klein kamertje, daar zat een stokoud vrouwtje te spinnen. Het vrouwtje was in geen vijf en twintig jaar de torentrap af geweest, en op den koop toe was zij potdoof, zoo kwam het dat zij niets gehoord had van al het harde omroepen, en niet wist dat de koning niet hebben wou dat iemand spon met een handspil. En zoo zat zij daar met zulk een lange scherpgepunte spil te spinnen, zóó als zij het van kind af had gedaan. De prinses die zoo iets nog nooit had gezien, vond de spil een aardig ding, zooals het oude vrouwtje die liet ronddraaien en op en neer springen aan den langen draad. Zij greep er naar, stak haar vinger aan de scherpe punt, en nog voor zij ai! had kunnen roepen was zij op den grond gezakt en vast in slaap gevallen. Het oude vrouwtje schrok erg en wou om hulp roepen, maar met haar mond open om te schreeuwen, viel zij ook in slaap. En in de groote zaal op hun prachtigen troon vielen de koning en de koningin naast elkaar in slaap, de hofdames vielen in slaap, terwijl zij een buiging maakten, de pages terwijl zij krijgertje speelden in de gang, de koksjongen terwijl hij snoepte van de nieuwbakken taart, en de kok met zijn hand in de lucht