- Je zult het nooit leren, zegt ze met gemeend verwijt in haar stem. Het leven is niets anders dan toegevingen doen en kompromissen sluiten. Zet toch eens en voorgoed al dat idealisme uit je hoofd.
Ik zie onze beide gezichten weerspiegeld in de ruit. Het zijn vreemde gezichten, ik herken ze niet.
Ik maak me los en ga in mijn werkkamer voor het portret staan waarin Anita tien jaar geleden met lijn en schaduw mijn dubbele besluiteloosheid heeft afgebeeld. Een burgermannetje die dat niet wil zijn, maar de moed mist om het niet te zijn.
Maar Betty laat haar prooi niet ontsnappen. Ze schuift een stapeltje boeken opzij en hijst zich naast mij op mijn bureau. Ze ziet er onvermurwbaar uit. Ze heeft onze autosleutel in de hand.
- Wat betekent dat? vraag ik.
- Je moet er dadelijk heen, zegt ze beslist.
- Waarheen?
- Naar Bloem. Waar dacht je anders?
- Ben je gek, zeg ik onthutst. Ze zullen reeds in bed zijn.
- Geen uitvluchten, zegt ze. Het moet gebeuren of het kan fataal aflopen.
- Ik zal telefoneren, zeg ik. Toe, laat mij telefoneren. Ik zal hem mijn verontschuldigingen aanbieden.
- Nee, zegt ze. Dat gaat niet. Kijk.
Van onder haar voorschoot haalt ze een enveloppe te voorschijn en steekt die als een bedreiging onder mijn neus.
- Wat betekent dat, vraag ik met een scherp vermoeden dat ergens een klem in mij dicht laat slaan.
Ik ben nu reeds opgestaan en ze probeert weer mijn das aan te strikken terwijl de enveloppe op haar schoot valt. Maar ik weer haar handen af.