| |
| |
| |
IV.
Tegen het eind van de zomer had ik toen nooit mogen ingaan op Anita's stout voorstel de laatste weken van de vacantie door te brengen aan de Riviera. En zij had niet mogen wachten tot in dit paradijs om te begrijpen dat ze op mij niet kon betrouwen. De bloemengeur die tot over het water hing maakte ons dit besef tot een nutteloze marteling. Niet bij de oranje gummibal over het strand en bij de vers besproeide tennisbanen had ik haar moeten achterlaten, maar in Antwerpen waar de herinnering misschien grijs had kunnen worden zonder die voorraad warmte en kleur...
De eerste week te Sestri Levante nochtans had ik de bijna primitieve kracht gevonden om alles te vergeten wat mij aan het verleden bond. De elementen waarin we leefden waren zuiver genoeg om alle bedrog onmogelijk te maken. Het water, de bergen en de zon dreven de twijfel en de angst uit mij weg.
Wij betrokken een kleine hotelkamer boven op de corniche. In de baai beneden blonken klare plassen zee tussen de rotsen. Langs palmen en bloemen daalde de asfaltbaan naar de stad. Het had het para- | |
| |
dijs kunnen zijn dat ik me in de eerste dagen vol verrukking had voorgesteld.
's Ochtends lagen we in bed onder het laken te wachten tot de zon ons door de ronde venstertjes heen zou vinden. En zodra de eerste stralen ons raakten gooiden we alles van ons weg en wentelden ons om en voelden de warmte zoeken over onze rug.
Op een morgen keerde Anita zich plots weer om en schoof haar gezicht dicht tegen mij. Ik zag dat zij niet langer meer wilde wachten. Zoals steeds was zij tot het uiterste zichzelf: zuivere, onbenevelde spanning. Zij bezat het zeldzaam vermogen om zonder roes, zonder dweepzucht en zonder sentimentaliteit een en al hartstocht te zijn. Zij verafschuwde uitwasemingen en zweet, ze duldde niet dat ik haar aanraakte wanneer haar huid niet glad en koel was.
Ik ging rechtop zitten en was er nog niet mee vertrouwd haar zo te zien en streelde haar smal bruin lichaam. Dit lichaam was niet gemaakt voor geniepige hartstocht, het verdroeg geen schaamte, geen hypocrisie. Haar hand zocht mij en ze glimlachte en ik wist dat ik het kordaat maar voorzichtig zou kunnen doen, met de ogen open in de hare, niet van haar wegduizelend maar haar volkomen bezittend, en dat er geen ontgoocheling of neerslachtigheid zou op volgen. Alles wat wij samen hadden gezocht en gedroomd zou pas nu zijn volle betekenis krijgen. Het verwonderde mij plots dat we het nooit eerder hadden gedaan en al de voorbije maanden kregen nu de betekenis van een zorgvuldige maar onuitgesproken voorbereiding.
- Alex, fluisterde Anita.
- Ja.
- Ben je bang?
- Nee. Maar laat me nog even wachten. Kom dicht tegen mij aanliggen.
| |
| |
- Voel je me zo helemaal?
- Ja.
- Zal het anders zijn dan bij de anderen?
- Je mag me er niet meer aan herinneren. Het was rot, je weet het.
- Heb je het vaak gedaan?
- Alleen met de handen in de bioskoop als het stikdonker was. Maar ik had er altijd berouw over.
- En zal je thans geen berouw hebben?
- Onmogelijk, Anita.
- Doe het dan, Alex. Wacht nu niet langer meer.
Nadien waren we niet loom, we kenden niet die droeve gewaarwording dat iets onherroepelijk voorbij is. Zonder enige schroom ging Anita zich wassen en geurend naar water en zeep kwam ze terug bij me. De zon gaf nu al volop warmte en lang uitgestrekt vonden we het heerlijk te liggen praten zonder elkaar aan te kijken, alleen maar luisterend naar de klankbuigingen en het timbre van onze stemmen. En woorden te zoeken en te vermoeden hoe die telkens in de ander overgingen als nieuw ontdekte stukken van onszelf. De warmte deed ons soezen en opeens dreven we in het witte bed weg als in een boot en de laatste woorden vergingen in het windgeruis waarvan de kamer tegelijk volstroomde...
Een boot was ons heerlijkste verblijf in die dagen. Op de keien beneden aan de baai lagen er tientallen die door schreeuwerige oude vrouwen verhuurd werden en telkens kozen wij dezelfde gele bark waarin we soms proviand meenamen en tot aan Viareggio roeiden. Met Anita kregen deze tochten een bijzondere betekenis. Ze kon het bijna nooit zonder een boek stellen, voortdurend was zij op zoek naar nieuwe confrontaties, naar nieuwe herscheppingen van het leven. Op een dag was zij dolgelukkig met een boek over Miró dat ik heimelijk onder haar
| |
| |
hoofdkussen had gestopt. Opgetogen bespraken we naast elkaar in de bark die vreemde lyrische dromen van de Spaanse schilder en ik bespeurde er wel enige verwantschap in met Anita's eigen werk. In de elementaire raadselachtige vormen, opgeroepen door dunne, kringende lijnen en kinderlijk levend van wat bloedrode, elektrisch blauwe en zeegroene verf ondergingen wij een nieuw bestaan. Zulk enthousiasme was Anita de hoogste ernst, ik herkende er telkens weer haar rusteloze drang naar vernieuwing in en haar angst om ergens vast te lopen en te verstarren.
We haalden de riemen in en doken in het water dat zo klaar was dat we voortdurend tot heel diep onze eigen voeten zagen wentelen en hesen ons elk aan een kant weer aan boord om de bark in evenwicht te houden en namen de zitbank weg en gingen plat op de bodem liggen.
Anita zei:
- Alex, zal je hierover een verhaal schrijven?
- Ja, zei ik, met de lippen tegen haar oor. Maar ik wist dat het voor mij geen zin had een verhaal te schrijven zolang ik bij haar was.
- Hoe zal je je dan uitbeelden?
- Als een burgermannetje dat een soort god wil zijn.
- Zeg dat niet, Alex. Je gaat weer droef worden.
- Het is de waarheid, Anita.
- Je moet de waarheid vergeten.
- Ik kan niet.
- Je moet een andere waarheid scheppen. Niet alleen in je verhalen, ook daarbuiten, bestendig.
- Ik ben bedorven. Ik ben in tweeën gesplitst. Met mijn verlangens sta ik altijd op de andere oever. La piu grande gioia e sempre a l'altra riva.
- Non e vero. Niet voor mij. Niet voor jou als je bij mij bent.
| |
| |
- Anita.
- Alex.
- Je vertrouwt te erg op mij. Ik ben bang.
- Ik heb je lief zonder meer. Voor mij betekent dit: volkomen. Alles wat ik doe voel ik als volkomen. Ik ben niet bang. Ik ben nooit bang.
- Zoen me. Nog. Zoen al het bederf uit mij weg.
- Alex. Is Assisi van hieruit gemakkelijk te bereiken?
- Waarom?
- Het is de stad van Franciscus. Mijn vader zei altijd dat hij misschien had kunnen gelovig blijven als niet het pompeuze Rome maar wel Assisi het hart was van de Kerk. Ik zou het willen zien.
- Hou je van Franciscus?
- Hij was een heerlijke zonderling. Als hij nu leefde zou hij vissen en bloemen en vogels schilderen met het penseel van Miró. En ik zou nog iets willen gaan zien.
- Wat?
- De Venus van Botticelli te Firenze: Ik wou dat ik zo mooi en zo volkomen eerlijk en zuiver was als zij. Zij kon het omdat ze uit de zee werd geboren.
- Jij bent mijn Venus. Niemand kan je schilderen zoals je bent.
- Na de vacantie zal ik opnieuw veel schilderen, Alex. Waar gaan we ergens wonen?
- Ik weet het niet. Laten we daar nu niet aan denken.
Te Viareggio legden we aan en aten op een warme gladde rots onze proviand. En gingen daarna in het zand liggen. Op onze buik. Op onze rug. Ik had het gevoel dat ik vroeger nooit op het strand gelegen had. Alle ervaringen waren nieuw, als een herboren kind beleefde ik alles weer voor 't eerst. We liepen langs de kleurige houten strandvilla's die tot de zee dicht tegen het water waren gebouwd.
| |
| |
De zeelaan was als één lange bloemenwagen uit een feeststoet. Opeens trok ik Anita tegen mij aan en zoende haar heftig en lang.
- Hoe zal het zijn als we in Antwerpen terugkomen, Anita?
Ze glimlachte, streelde mijn heupen, wreef met de handrug over mijn borst.
- Dwaze jongen.
's Avonds bleven we meestal binnen en dit waren voor mij de gevaarlijke ogenblikken. De beslotenheid van de zoele kamer die zich met schemer vulde maakte onrust en een rotte weemoed in mij los. En een diepe en geheime nostalgie die mij telkens weer terughaalde naar de kleine burgerwereld, een rustige woonkamer, een ommuurde tuin, trappen met lopers, gans deze bescheiden atmosfeer van orde en knusheid. Wel schepte ik er behagen in mezelf te kunnen vertellen dat ik een avonturier was, tegelijk in mij iets te voelen van de heilige en de duivel, van de hemel en een heidens paradijs. Maar zelden kwam ik ertoe volkomen binnen de levensgebieden te geraken waar zelfs de herinnering aan het burgerschap niet meer bestond. Ik voelde mij op de duur niet meer thuis in die atmosfeer die ik zelf buitengewoon en roekeloos vond. En dan rees het geniepig besef dat de heerlijke waaghalzerij waarin ik mij gestort had, slechts bestond ten koste van veel verraad. Was het verraad? Ik wist het niet precies, ik wilde het niet geloven, maar er was iets dat mij koppig bleef achtervolgen en ik durfde Anita niet bekennen dat ik het nooit kwijt zou raken, dat ik bestendig al mijn verbeelding ter hulp moest roepen om te blijven bestaan. We lagen op het bed plaatjes te bekijken of te lezen of te luisteren naar de pick-up die Anita had meegebracht. Het waren steeds dezelfde stukken die terugkwamen, van Debussy en Bartók
| |
| |
en Strawinsky. Ik vroeg mij af of het geen lafheid zou zijn, van die meesterwerken, geboren uit droom, opstandigheid en durf, te genieten van achter de veilige borstwering van een burgerhuis. Maar hoe dit burgerhuis voorgoed verlaten?
Naarmate de dagen vorderden liet mij de vraag niet meer los hoe ons avontuur moest eindigen. Het was op de duur zelfs alleen dit besef van het nakend eind dat een bittere bekoring op mij bleef uitoefenen. Ik was niet sterk en niet helder genoeg om met Anita gelijke tred te houden. En op onverklaarbare wijze was het opeens gebeurd...
Ik wentelde mij op mijn rug om op adem te komen. Was Anita reeds uit het water? Het was het onrustige uur van de dag: de avond die uit zee klom en de glans uit de lucht zoog, de snelle salto's van sterren die verloren doken.
Alex, had zij geroepen, Alex! Maar zonder nog om te zien was ik weggecrawld. In het halfduister kon ze de vlugge schimmen van mijn armen nog een paar keer zien opduiken en daarna mijn lichaam nog een tijdje door het water horen glijden. Terwijl ik nu ver lag te vlotten zocht zij misschien reeds ontmoedigd naar vaste grond. Of hing tot aan de keel in het water dat haar dreigde te wurgen als een ring. En terug op de keien zou ze haar badpak uitdoen en met een handdoek huiverend over haar rug staan wrijven en haar badmantel omslaan en in tranen uitbarsten omdat op onverklaarbare wijze een hele dag was teloor gegaan.
Anita had zich nochtans erg ingespannen om mij die dag te boeien. Toen we nog in bed lagen had zij er wanhopig behoefte aan mij zonder voorbehoud voor haar alleen te hebben. Ik deed alsof ik nog sliep, met mijn haren kris kras door elkaar in plokken. Ze begon mij aandachtig gade te slaan en ik kon
| |
| |
een glimlach bijna niet bedwingen. Op haar ellebogen steunend keek ze mij van heel dichtbij in het gezicht. Over mijn wangen en keel waren in die warme nacht de baardstoppels weer overdadig uitgepriemd, zij streek er traag met de wijsvinger over, het leek wel of zij ze met oneindig veel geduld had willen tellen. Dan raakte ze onverwachts met haar lippen mijn droge mond. Het gaf me een rilling als bij een eerste kus en ik vond het heerlijk dat ze niet vermoedde dat ik wakker lag. Het was alsof ze mij iets ontstal. Mijn kroezig behaarde borst voelde ik breed en gewelfd doordat ik ook met de schouders nog op de peluw steunde. Een arm lag achter mijn hoofd gebogen, er drupte wat zweet uit mijn oksel en het kittelde mij onbehaaglijk. Er moest wel een rustige kracht uitgaan van mijn lichaam dat helemaal gebronsd was van zoveel dagen zon. Even talmde zij met de hand aan het laken. Overviel haar de kinderlijke nieuwsgierigheid om het helemaal weg te schuiven en mij rustig en ontspannen te zien als een argeloze knaap? Daar het verraad nu toch nabij was wipte ik plots recht en wou haar vastgrijpen. Maar ze was reeds het bed uit en duwde de blinden van de raampjes open. Met de zon viel een golf onbepaalbare ochtendgeuren naar binnen. Als een klein uitbundig meisje duikelde Anita terug in het bed. Ik kuste ze en streelde haar over de rug.
We gingen zwemmen en ontbeten daarna op het terras onder een dichtgevlochten loverdak. Het water had ons eerst doorhuiverd van koelte en dan weldadig doen gloeien. Anita droeg een nauwe gele broek en een blauwe jumper. Ik was nog steeds vervuld van een gedachtenloze euforie en voelde me dankbaar omdat ze mij zo stralend aankeek. Ze had zelf de witte shirt en de parelgrijze broek uitgekozen die ik moest aantrekken en blijkbaar zat ze mij te
| |
| |
bewonderen alsof ze mij voor 't eerst leerde kennen.
Terwijl we zwijgend verder aten overviel mij weer en voorgoed het somber besef dat ik mezelf en haar zat te bedriegen en dat alle verder samenzijn slechts lafheid en nutteloze tijdverspilling was. Maar hoe zou Anita ooit voldoende kunnen begrijpen dat mijn opvoeding mij innerlijk had verdord en ongeschikt gemaakt voor een nieuw en hartstochtelijk leven met haar?
Ze kon nooit dulden dat ik aan 't piekeren ging. Het verontrustte haar en instinctief kwam ze er tegen in opstand. Ze schoof haar stoel dichterbij en greep mijn pols.
- Wat zit je weer te mijmeren? vroeg ze verwijtend.
Dit was het gevaar: dat ze altijd weer haar argwaan als een angel in mij zou drijven, dat ze me nooit alleen zou laten met mijn onrust en mijn ontreddering.
- Aan vroeger, zei ik gestoken.
Ik zag dat ik haar kwetste en de angst in haar opjoeg. Ze liet de halve pompelmoes met het lepeltje erin geplant verder onaangeroerd en ging met haar rug tegen de ballustrade leunen.
Ze keek over zee en poogde kalm te blijven, liet zich niet overweldigen, maar streelde voorzichtig de kans dat ze zou verliezen, dat haar lange reeks inspanningen tenslotte faliekant zouden uitkomen. Die mogelijkheid was een reptiel dat ze tot nog toe slechts had geliefkoosd, had proberen te sussen.
Ik had kunnen opstaan en mijn twee koffers pakken en vluchtig afscheid van haar nemen en haar perplex achterlaten. Dagenlang had ik met dit denkbeeld rondgelopen en mij het precieze verloop ervan proberen voor te stellen. Maar telkens ontbrak mij de moed om het uit te voeren en gunde ik mij nog wat gemakkelijk uitstel.
| |
| |
Over het strand kwam Jimmy aangestapt, met zijn soort Chinese strohoed op.
- Hij heeft weer verse zeeslakken! riep Anita ineens opgetogen alsof er niets gebeurd was. Ze greep een bordje en glunderend goot Jimmy er het gebruikelijk maatje glimmende slakken op uit. Ze nestelde zich op mijn knieën, peuterde met een fijne vork enkele weekdiertjes te voorschijn en stak ze in mijn mond. Ik hield van die geurige zeesmaak en lachte om Anita's geestdrift en weerde haar zoenen niet af en gaf mij gewonnen.
- Je hebt je hengels meegebracht om forel te vissen, zei ze met een pruilmondje, en ze staan nog onaangeroerd op de kamer. We kunnen voor een hele dag de bergen intrekken.
Ik gaf mij terug over aan de opwinding van het spel. We kozen een passende uitrusting en pakten alle gereedschap en proviand in.
Achter de dennen rinkelden koebellen. De omgeving werd rotsachtig en vanuit een open plek zagen we tot onze verrassing hoe diep het landschap reeds onder ons lag. In een kloof glinsterde schuimwater en we vonden een glibberig pad dat naar beneden kronkelde, ergens over keien de bedding kruiste en aan de overkant terug in het kreupelhout verdween. Het water was ondiep en glashelder en stroomde haastig tussen de rotsblokken door. We liepen een eind langs de oever over steengruis en droog gras, de lucht was vochtig en koel. Ik zoog ze diep in mijn longen en duizelde. Aan een kleine dam waarover de rivier een paar meter naar beneden sprong, maakten we halt. Het watervalletje ruiste en schuimde kalkwit verder in de stroming uit.
Terwijl Anita mij hielp bij het klaarmaken van de hengelroede, en met vlugge bewegingen een eind snoer van het molentje wond, sloeg ik haar gespannen gade in het besef dat bij haar geen bedrog
| |
| |
mogelijk was. Op deze bijna strenge, zuivere plaats werd zij weer volkomen doorzichtig. Zij speelde niet, zij was volmaakt zichzelf, pure waarheid. Daarna ging zij liggen met het hoofd op mijn rugzak in bosjes hard gras en steentijm. Toen alles klaar was wilde zij het eerst haar geluk beproeven. Opeens uitte ze een onderdrukte kreet. Ik zag haar de roede gespannen houden en koortsig winden en onverhoeds lag een vis naast mij te spartelen, de druppels spatten mij in 't gezicht. Het was een flinke forel. Ik sloeg hem met de kop op een steen zodat hij onmiddellijk uitsidderde en stopte hem in het netje. Gauw had ik er dan zelf acht gevangen en Anita haalde ze terug uit en schikte ze op de grond in de vorm van een ster met hun scherpe koppen tegeneen in het middelpunt. Ze waren mooi gekleurd en stevig en hard van het koud water.
's Middags spreidden we de lunch op een handdoek uit en ontkurkten een fles. De wijn was halfzerp en koel en na de maaltijd werden we slaperig en kropen wat hoger tot waar het gras dichter struikte en de zon schuinweg over de dennetoppen viel. Ik lag uitgestrekt op mijn rug en Anita kantelde zich op de ellebogen heel dicht tegen mij aan. Zij aaide mij over de wangen, haar hand was koel. Ik liet mijn vingers door haar haar kruipen en sloop met één hand onder haar trui.
- Alex, fluisterde ze, kun je hier volledig bij mij zijn? Ik knikte en liet haar niet los.
- Alex, ben je zeker van je zelf? fluisterde ze weer en ik dreef de verdwazing vrijwillig in mij op. Ik voelde hoe ze het antwoord uit mijn gezicht spiedde, de angst dat mijn aandacht weer zou afdwalen deed haar gejaagd naar mijn reacties tasten.
- Anita, zei ik, Anita.
Mijn vingers haakten in haar pull, zwierven over haar rug, langs haar heupen.
| |
| |
- Anita, deze ogenblikken zijn zeldzaam. Ze maken mij tot een ander mens.
Wij keerden naar Sestri Levante terug met de bus. Er was veel volk en we vonden geen plaats naast elkaar. Ik was vermoeid en zat wijdbeens door het venster te staren en besefte dat ik bijna al mijn energie, al mijn vechtlust had opgebruikt, dat deze dagen mij letterlijk hadden gesloopt. Ik zocht Anita die aan de overkant een eind voor me zat en kreeg de verlammende indruk dat zij achter het smal gordijn van haar zwart haar in een andere bus voor mij uitreed, altijd maar verder, dat ik haar nooit meer zou inhalen.
Toen we voor het hotel uitstapten, merkte ze dadelijk dat ik het weer te pakken had en vanuit een vast voorgevoel zei ze:
- Laten we nog niet naar onze kamer gaan. Wil je eerst nog met mij zwemmen?
Het strand was bijna verlaten en we stapten zwijgehd over het breed keienveld. De visserssloepen waren reeds uitgevaren, ze vergleden in het deemster, er schoot een lichtstraal door het water. De zee lag roerloos. Een ogenblik aarzelden we omdat de grote stilte ons beiden beving maar renden dan pletsend vooruit. Anita wilde me bij de hand grijpen maar ik kon het niet helpen dat ik mij van haar losrukte en wegduikelde zonder nog om te zien...
Toen was het dat ik ver in zee te vlotten lag en mij verslagen voelde zwartlopen van het bitter besef dat Anita reddeloos voor mij verloren was. Na een hele tijd zwom ik terug en waadde voorzichtig door het ondiep water over de keien. Ik gleed uit, mijn voeten deden pijn, Anita was verdwenen. Overal staken de bootslichten nu als speren tussen het wier.
Als een geslagen hond kwam ik de kamer binnen. Anita lag op het bed. Ik maakte een onbestemde beweging met de armen en wendde mij af. Had zij
| |
| |
mij maar de huid vol gescholden, want alles was mij liever dan die vreselijke stilte. Er brak iets in mij en de trieste invloed vloeide walgelijk in mij rond.
Die nacht had Anita het niet meer moeten toelaten. Ze had moeten weten dat ik de duivelse berekening maakte dat het de laatste keer was. Wat ik gevoelde was een wrange, ontaarde vorm van geluk vol donkere vervoering en bitterheid.
Toen ik midden in de nacht ontwaakte kon ik het in het bed niet langer uithouden. Voorzichtig kleedde ik mij aan en liep naar het strand. De nacht was klaar en koel. De barken die mij overdag zo vertrouwd waren, doemden in schaduwen en gedempte kleuren onherkenbaar aan de waterboord op. Ik wreef met de vlakke hand over een gladde voorplecht als over de hals van een roerloos dier. Ik wist dat Anita mij niet zou komen opzoeken. Dat zij begrepen had.
|
|