| |
| |
| |
De onmogelijke liefde
De roman De vadsige koningen van Hugo Raes is opgevat als een simultaneïstische monologue intérieur waarin, binnen een lang aangehouden moment dat het ‘nu’ en het ‘hier’ vertegenwoordigt, de dimensies van tijd en ruimte samengedrongen en verbrokkeld worden tot een fragment individuele bewustzijnsinhoud dat het actuele subjectieve ik van het centraal personage bepaalt. Met een dergelijk procédé is, bijna een halve eeuw geleden, bij auteurs als J. Joyce en V. Woolf e.a. de afbraak begonnen van de chronologisch-epische en deductief-psychologische roman.
De roman als bewustzijnsexploratie ‘est un moyen de forcer le réel à se révéler, de conduire sa propre activité’ (M. Butor). Op werkelijkheidsweergave hebben zich destijds ook de naturalistische en de psychologische roman beroepen, maar het begrip van ‘le réel’ heeft voor de nieuwe romancier een andere betekenis gekregen: het is niet meer de zo getrouw mogelijke afspiegeling van een zg. objectief waargenomen werkelijkheid, geordend, gerangschikt en ingeschakeld in een universeel systeem van verschijnselen en waarden. Het is niet meer het logisch voorgesteld produkt van het al-ziend oog en het al-wetend brein van de verteller, welke graad van objectiviteit de menselijke waarneming en verbeelding overigens ook mogen kunnen bereiken. Het is essentieel het onverschrokken en pretentieloos speuren naar de eerste waarheid van de mens, die nochtans na eeuwen moraal en filosofie nog nauwelijks ont- | |
| |
gonnen is: de zeer complexe levenswaarheid, duizendvoudig gebroken en weerkaatst in het prisma van ieder individueel bewustzijn. En deze bewustzijnssituaties kunnen niet losgemaakt van de wijze waarop ze voorgesteld worden, van de vorm waarin ze hun uitdrukking vinden. Aan zulk een nieuwe situatie, d.i. tegelijk aan een nieuwe conceptie van wat een roman moet zijn, beantwoorden nieuwe thema's, nieuwe vormen van taal, schriftuur, techniek, structuur.
Het - noodzakelijkerwijze fragmentair - doorbreken van de ingewikkelde situaties waarin het bewuste ik zich bestendig handhaaft en weer dreigt te verliezen, heeft een romantype doen ontwikkelen dat bestaat uit de monologue intérieur (Joyce, V. Woolf, Faulkner, M. Butor, Cl. Simon e.a.) al dan niet gevoed door autobiografische reflectie (H. Miller, M. Leiris, Sartre, e.a.). Dit laatste is ook bij H. Raes het geval: hij staat als jong Vlaams auteur ingeschakeld in dit internationaal klimaat. Zijn boek brengt de lucide bewustzijnsstroom van de centrale figuur Herman gedurende een slapeloze zomernacht. Vanuit de onmiddellijke situatie van het bed, de slaapkamer met vrouw en kinderen, het huis, de omgeving, vertrekken bewustzijnsdraden: ze schieten dooreen, breken af, weven geleidelijk een grillig en broos web ik. Het wordt een herinneringsfilm van gebeurtenissen, psychische toestanden, overwegingen, reacties, angsten, verlangens, sterke verhalen, statistieken en moppen, die zoveel onverbloemde peilingen zijn naar de onmiddellijke zijns-waarheid van de ik-figuur en het toevallig fragment van de wereld dat zich in zijn geest realiseert.
| |
| |
De omslag vermeldt dat ‘men dit een boek zou kunnen noemen van de naoorlogse generatie’. De jeugd die hopeloos haar leventje leidt, tegen de maatschappij en conventie in, trachtend te genieten, te doorgronden en zichzelf te oriënteren, een soort zedenspiegel dus van een beat of lost generation? Ook de titel wijst in die richting, maar wat zou het dan? Sedert boeken als The Sun also rises van Hemingway, levert die soort romans inderdaad de literaire neerslag van de geschokte situatie van de westerse cultuurmens midden een door hemzelf opgerichte, maar verafschuwde en trots alles in stand gehouden wereld. Naast de littérature engagée, naast de sociale, moralistische of vernieuwd-religieuze roman, die evenzeer uitingen zijn van dezelfde generaties: een veelzijdig operatieveld van de creatieve geest die zich meet met de verbijsterende verschijnselen en machten die opduiken in de snelle ontwikkelingsgang van de wereld. De functie van de kunst bestaat daarin ten dele uit ontleden, doorboren, afbreken, ontluisteren, aan de kaak stellen, dit alles omwille van de waarheid die bedolven ligt onder dikke lagen schijn.
De ervaringswereld van de romanfiguur Herman is opgebouwd uit een reeks concentrische kringen: het eigen-ik, vrouw en kinderen, de familie, het stelletje vrienden, de actualiteit van het wereldgebeuren. In het middelpunt een dóórlichtend, registrerend bewustzijn, als een röntgenapparaat, mikroskoop en seismograaf: in de fictieve voorstelling, ja, maar in feite het ingespannen actief-denkend bewustzijn van een schrijver die met en door de taal een vlottend en nevelig levensfragment tot vaste vorm, d.i. tot waarheid moet brengen. En welke is die waarheid? Voor het
| |
| |
dertigjarige ‘ik’ zelf: een fundamentele toestand van moeheid, besluiteloosheid, onmacht, het gevoel van ‘I would if I could but I can't’. Tegenover de vrouw: de eenzaamheid, het onvermogen tot één-zijn en synthese in de liefde. Tegenover de familie: afkeer van hun burgertaboes, hun ellendige kakmoppen. Tegenover de maatschappij: ontmaskering van haar vreselijke hypocrisie en haar laffe moraal. Tegenover de wereldactualiteit: angst voor de atoomdreiging, de klucht van de vrede, de vernietiging, het sadisme, de afschuwelijke ongevallen en ziekten, de uitbuiting, de zinloze dood. Met de vrienden wordt gewallebakt, rondgezwierd in sportwagentjes, branie geschopt. Alle vanouds geijkte waarden en tradities worden gewogen en als levenshouvast te licht bevonden. Geen religie of politiek systeem of filosofie of moraal kan als een passe-partout dienen. Er is geen confrontatie met de zg. eeuwige ideeën, alleen met concrete ervaringen en gevoelens. En dit is allemaal negatief, nihilistisch, zoals sommige veldwachters van de cultuur beweren? Godbewareme. Het gaat hier vooreerst niet om levensverschijnselen, om bewustzijnstoestanden als zodanig, maar om een boek, een roman, een kunstwerk, d.i. een andere zijns-categorie. Tegenover de moeheid, de onmacht van de romanfiguur Herman staat de schriftuur van de auteur Hugo Raes, zijn creatieve inspanning, zijn wilskracht, zijn volharding, zijn werk en het resultaat. Tegenover de uitgebeelde ellende, eenzaamheid en ontreddering, staat het lucide bewustzijn daarvan, de moed en de kracht om dit bewustzijn zuiver te houden, het niet te laten overwoekeren door grote woorden, maar het naakt en scherp de taalvorm te geven waarin het zichzelf overstijgt.
| |
| |
Tegenover de brutale, schokkende werkelijkheid van documenten en kronieken staat de geamuseerde, cynische, schrijnende toon van de taal. Uit diezelfde bodem, als bloemen uit moeras, groeien verrukkelijke beelden, poëzie. Schrijven is en blijft ‘een daad van bevestiging’, ik schrijf dus ik leef, en de vadsige koningen zelf schreven en schrijven niet.
Als kaleidoskopische bewustzijnsstroom is de bouw van Raes' roman uiterst los. Begin en einde zijn bijna toevallige punten en daartussen ligt een associatief aaneengeschakelde reeks bewustzijnsinhouden waarvan de eenheid in taal, denksfeer en geestelijk klimaat ligt. Mij lijkt die zwakke constructie een tekort. Men kan aanvoeren dat een bewustzijnsstroom in feite nergens begint en nergens eindigt, ofwel in zijn bestaan bepaald wordt door toevallige externe factoren. Dit is volkomen juist, maar het miskent toch het kapitale onderscheid tussen leven en boek. Iedere geschreven zin, ook de eenvoudigste, is een geestelijke, min of meer abstraherende constructie. Onderwerp en persoonsvorm, woordorde, punt, komma enz.... zijn geen werkelijkheden van het leven in brute staat, maar van het ordenend, construerend taalbewustzijn. De schrijver kan proberen zijn syntaxis vlottend te maken en daardoor de congruentie tussen gedachtenstroom en woordstroom te benaderen (Joyce, Miller, Faulkner, M. Butor, Cl. Simon, J. Kerouac). Maar Hugo Raes doet het niet. Hij hanteert een scherpe, heldere, afgemeten zinsbouw met zorgvuldige inachtneming van begin, verloop en einde. Ik voel een eerste inkonsekwentie tussen deze preciesheid en de slordige compositie van de roman als geheel. Daarnaast is het een feit dat welke bewustzijns- | |
| |
stroom dan ook, in een roman, een door de auteur gewilde constructie is. In de grond is de stream-of-consciousness een werkmethode zoals een andere. Het is duidelijk dat Hugo Raes een lange reeks kranteberichten, kronieken, documenten en statistieken verzameld heeft en die dan (al dan niet bewerkt) hier en daar in zijn roman, d.w.z. in de gedachtengang van zijn personage inschuift. Het is op zichzelf van geen belang dat het onwaarschijnlijk is dat iemand tijdens een korte nacht geheel deze precieze en gedetailleerde kaleidoskoop zou debiteren, maar het wijst er wel op dat de schrijver in het ene geval sterk construeert en
in het ander geval helemaal niet. En dit lijkt mij een tweede inkonsekwentie.
Het gebruik dat Hugo Raes van zijn kronieken en faits-divers maakt is vaak onthutsend, maar toch is er, beschouwd vanuit de taalstructuur van de roman, een bezwaar tegen. Bij een eerste lectuur (opnemen van het bericht, het document) werkt veel van dit materiaal inderdaad verbluffend, maar bij een tweede lectuur al veel minder, omdat het, als mededeling, dan al ergens ondergebracht is in een of andere hersencategorie en daar zijn werking voortzet, los van het boek als schriftuur, als kunstwerk. Het blijft te zeer een soort literaire journalistiek. Doch waar Hugo Raes rechtstreeks vanuit een bezielde ervaring of waarneming schrijft, zoals in de fragmenten over Deborah, is het zijn taaltranspositie zelf die een aangrijpende kracht bezit. Daar is hij kunstenaar in de zuivere zin van het woord.
1962
|
|