Deze geraffineerde en verwikkelde werkwijze boeit mij erg. Maar ongelukkig heeft de auteur ze niet volgehouden; na een tijd hollen de associaties gewoon door. Er zitten langdradige en vervelende stukken in dit eerste deel, maar ook prachtige, pag. 62-63 bij voorbeeld leveren een knap staaltje van bewustzijns-reproduktie.
Het tweede deel (71-161) is veruit het beste van het boek en zou eigenlijk als aparte novelle op zichzelf kunnen staan. Het haalt de herinneringen op aan de middelbare schooltijd, toen de aspirant-schrijver in opstand kwam tegen het schijnheilige en potsierlijke lerarendom. Het milieu is raak getekend in een eigenaardige en zeker originele mengsfeer van realisme en verbeelding; de gesprekken met de lerares Kevelkip doen grinniken, taferelen als het schooluitstapje en het feestje zitten boordevol ironie, jongensachtig cynisme en intelligente opmerkingen. Het relaas van de vrijerij met Elize (123 vv.) o.m. is erg amusant en bewijst welke grote mogelijkheden Rudolf Geel ook als speels en humoristisch verteller bezit. In dit opzicht kan hij wedijveren met J.W. Holsbergen.
In het laatste en kortste deel, dat zich afspeelt op het actuele plan, valt de tijd van schrijven en belevenissen samen, terwijl de roman zelf zich nog steeds in het wordingsstadium bevindt. Zo beschouwd, vormt het structureel wel een soort sluitstuk, maar de inhoud ervan lijkt alleen maar willekeurig. Er is een avondje bij een zekere Matti, een veertigjarige homosexueel en politieke vluchteling. Ook hier komen nog flitsen van fijne humor voor (172-173), maar de rechtvaardiging die de auteur op pag. 210 voor deze verwarde scène schijnt te willen geven, kan niet overtuigen. Met dit alles is De weerspannige naaktschrijver dus een ongelijk boek: belangwekkend van opzet, doorlopend vlot en pittig geschreven, spiritueel gekruid, rijk aan fantasie, maar te lang uitgesponnen, te onbeheerst en te slap van bouw.
Rudolf Geel: De weerspannige naaktschrijver, De Bezige Bij, Amsterdam.