zaak in orde brengt door de commissaris om te kopen, laat Emmy zich graag door haar innemende weldoener verleiden, wat zij daarna met luchthartige, vrolijke spot aan Stefan bekent. Op dit moment valt de wereld voor hem definitief in duigen.
Tot zover een samenvatting van de intrige. Mijn leeservaring van deze roman is wel wat eigenaardig geweest. Na de eerste lectuur dacht ik dat het boek, niettegenstaande de schrijfvaardigheid van de auteur die hier en daar weer fijne trekjes oplevert, ronduit een mislukking was: de opzettelijke en doorzichtige intrige, de gemeenplaatsen en de sentimentaliteit hinderden mij geweldig. Het is echter een bekend feit dat het oordeel over een tekst zich na herhaalde lectuur zelfs grondig kan wijzigen. Zo heb ik naderhand gemeend van de roman een interpretatie te kunnen geven, waarin de vernoemde tekorten toch een zinvolle functie krijgen. Maar ook deze interpretatie sluit enkele werkelijk zwakke kanten van het boek nochtans niet uit.
Een eerste vaststelling is dat de roman in wit-zwart contrasten is opgesteld. Stefan is de dromer van een onwezenlijke wereld: ‘Op een gevleugelde schimmel door de lucht zweven boven eindeloze velden van zonnebloemen, in een wonderlijke wereld leven, bevolkt met vriendelijke, eerlijke, helpende en begrijpende mensen, mensen met 'n hart en een ziel’. De anderen zijn de ‘wolven en de haaien’, slechts gedreven door egoïsme, hebzucht, huichelachtigheid en liefdeloosheid. Zulke tegenstellingen zijn uiteraard alleen mogelijk in de verhalende literatuur, waarin de schrijver doelbewust en opzettelijk de wereld een bepaalde structuur opdringt.
Ik geloof echter dat de moderne sensibiliteit dit soort van veralgemeningen niet meer verdraagt. Zij lijken mij slechts in twee gevallen literair nog een kans te hebben: ofwel moet de tegenstelling in haar absoluutheid een overtuigend tragische dimensie scheppen, ofwel moet ze door humor gerelativeerd en verkleind worden. In Golden Ophelia lijken, althans op het eerste gezicht, die beide mogelijkheden echter op dubbelzinnige wijze door elkaar te lopen. Het eerste hoofdstuk al, waarin de geschiedenis van de verplichte vergunning tot zelfmoord op zichzelf een goede vondst is, wordt door die tweeslachtigheid geken-