zeker niet vóór willen zijn op het proces van natuurlijke selectie waarvan de overzichtschrijver dan over twintig à dertig jaar profiteert’ (12). Daardoor reduceert hij in principe - en terecht - de subjectieve voorkeuren en inbreng van de criticus tot het toelaatbare minimum. Deze kunnen zich vooral op twee manieren manifesteren: door het niet vermelden van sommige ‘stromingen en gestalten’ en door het uitbrengen van een uitgesproken waardeoordeel over wél vermelde werken en auteurs. De tweede manier kan stof opleveren voor eindeloze discussies, maar het bestaansrecht ervan kan niet ontkend worden. Fens laat zich bv. met heel weinig waardering uit over romans als Hermione betrapt van H. Lampo en Het boek alfa van Ivo Michiels, maar 't feit dat hij deze werken vermeldt, bevestigt ze in hun bestaan en hun plaats in de literatuur sedert 1961.
Dat hij volgens mij bv. Koolhaas overschat en Cees Nooteboom onderschat, is hier dan ook slechts een secundaire aangelegenheid. Maar dat hij in zijn overzicht een aantal vooral Vlaamse auteurs onvermeld laat en veronachtzaamt, is een grove onjuistheid. Er zijn normen waar hij objectiever rekening mee had moeten houden: een volledige gedocumenteerdheid, een precieze zin voor verhoudingen, het gepubliceerde oordeel van andere ernstige critici en het vermogen om tot de juiste waarde en betekenis van de meest uiteenlopende ‘aanwezige’ literatuursoorten te kunnen doordringen. In zijn overzicht ontbreken zelfs de namen van onder meer volgende schrijvers: Paul Snoek, H. Pernath, Gust Gils, M. d'Haese, Willy Roggeman, René Gysen, Jef Geeraerts, Ward Ruyslinck, J.F. Vogelaar, R. Geel, Holsbergen, E. Develing. Voor sommige van deze dichters en prozaïsten zou ik mij persoonlijk helemaal inzetten, voor andere minder of niet, maar van alle durf ik beweren dat zij met evenveel of (veel) meer recht sectoren van de hedendaagse Nederlandse literatuur vertegenwoordigen als bv. Vaandrager, Armando, W. Hussem, W. Smit, H. Lampo, J. Daisne e.a. die wél in het overzicht figureren. Ik had in dit opzicht preciezer en degelijker en iets minder conventie van Kees Fens verwacht.
Van de 57 bladzijden waaruit het overzicht bestaat, zijn er 36 aan de poëzie gewijd, 14 aan het proza, 5 aan de tijdschriften en