Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde
(1812)–Samuel Iperusz Wiselius– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
Eerste toneel.
erik, karel.
erik.
Zal de Goudsmit alles bezorgen?
erik.
Wat?
karel.
Het geen de Freule hem in een briefje bevolen heeft. - Ik weet zelf niet, wat het is. Zal hij het bezorgen?
karel.
Neen.
erik.
Hoe neen? Waarom niet?
karel.
Om dat hij van niets weet.
erik.
Hebt gij hem dan het pak niet bezorgd?
karel.
Neen.
erik.
Waarom hebt gij dat niet gedaan? | |
[pagina 54]
| |
karel.
Om dat die verduivelde wacht aan de Haven het niet hebben wilde.
erik
Wilde de wacht niet hebben, dat gij uw pakje bezorgdet, waar het behoorde?
karel.
Wel neen! Bij het doorgaan van het rinket hield men mij aan; men nam mij het pak af en joeg mij, hetzelve achter na, in de Corps de Garde. Een Officier opende het en riep terstond: ‘ha! ha! koper! verboden goederen! Schelm! zeide hij tegen mij, waar “komje van daan en waar ga je na toe?” - Ik stond te beven, als een blad -’ Wel, Heer Generaal! zeide ik’ - Ik wist niet, welk een Officier het was; het is beter te veel dan te weinig gedaan, dacht ik zo: ik zal hem maar Generaal noemen, dan doe ik hem vast niet te kort - ‘Wel, Heer Generaal!’ zeide ik dan’, ik kom van onze Freule en ga na den Goudsmit’ - Hierop zette de vent een keel op, dat de glazen, die op de tafel stonden, net als klokjes rinkinkten. - ‘Wie is uw Freule’, schreeuwde hij’, en wie is de Goudsmit?’ - Ik kon zowaar van ontsteltenis niet andwoorden - Daarop bulderde hij mij dezelfde vraag vlak aan mijn oor - Foei! ik ben er schier nog doof van - ‘Nu schreeuw maar zo niet,’ mogt ik zo zeggen: ‘mijn Freule is de Freule van Gerenholm, de eigen Dochter van Mevrouw de Gravin van Gerenholm; en de andere is een man, die goud en, ik geloof, ook diamanten maakt; hij | |
[pagina 55]
| |
woont daar ginds aan het Hoofd’ - ‘Zo, zo, “zeide hij -” Mag ik mijn pak nu weder? zei ik - “Uw pak,” zei hij toen wêer; “uw pak? Ja wacht, ik zal u een ander pak laten geven” - “Met verlof Heer Generaal!” zei ik toen wêêr; “ik kan met geen ander pak volstaan; ik moet mijn eigen pak weder hebben” - Hier!’ schreeuwde de lelijkert, ‘Hier! een paar Korporaals, om dien gaauwert eens een pak van vijftig stokslagen aan te passen.’ - ‘Ik bid,’ sprak ik toen weder, ‘allergenadigst om verschoning, Mijn Heer de Generaal! Zederd mijn' schooltijd ben ik het dragen van zulke klederen ontwend geworden’
erik.
Dat moest de Koning eens weten --- Wij zullen het onzen jongen Heer verhalen; die zal hen wel leren.
karel.
‘Nu scheer je dan voord,’ riep hij mij daarop toe; met één pakte hij mij bij den schouder - Ik geloof, de kerel had een smids klemschroef in de vuist (Hij tast naar zijn' schouder) He! alles is er mij nog doof van, tot de toppen van mijne vingers toe ---- Zo duwde hij mij na de deur en met een gaf bij mij een schop; (hij maakt eene schoppende beweging met het been) een schop, dat als er geene pallissaden gestaan hadden, ik wel een mijl ver in zee zoude gestoven zijn.
erik.
De livrei van Mevrouw te schenden, - Hij moest het mij eens gedaan hebben. | |
[pagina 56]
| |
karel.
Wel ja, je zoudt ook al veel tegen dien ijzervreter uitgerigt hebben - Daarenboven was het wel twintig tegen een.
erik.
En het pak?
karel.
Wel dat hebben zij dáár gehouden
Erik.
En hadt gij mij dat niet terstond bij uw t'huis komen kunnen zeggen?
karel.
Wel ik dacht, kwade tijdingen komen altijd vroeg genoeg.
erik.
Gij zijt een lompert. Ik zal er zelf heen gaan - Ik wil eens zien --- Maar daar komt de Freule --- Zwijg maar; ik zal de zaak wel te regt brengen. | |
Twede toneel.
adelaïde. (Zij komt binnen met een guitaar en enig Musiek in de hand en plaats zich aan de tafel.) karel.
karel
ter zyde binnen s'monds.
Een lompert, - Een lompert! - Dat mag de geen wezen tegen wien je het zegt - Lompert! - Al waar je zo lang, als Methusalah leefde, netto negenhonderd negen en zestig jaren, kamerdienaar geweest, Heer Erik! en al hadt je meer veldslagen bijgewoond, | |
[pagina 57]
| |
dan Razende Roeland of Palmeryn d'Olijven, dat verdraag ik niet - Ik wensch van harte, dat men u daar ginds het pak klederen mag aanpassen, dat men voor mij in de maak had.
adelaïde.
Zy heeft de Guitaar en de Musiek nevens haar gelegd en is tot hiertoe in diep gepeins verzonken geweest.
Wat praat gij daar bij u zelven Karel? Het schijnt, dat gij niet wel te vreden zijt.
karel.
Och neen, Freule! Ik wenschte maar een' mijner vrienden in gedachten geluk met een pak klederen, dat voor mij besteld was, maar dat ik op het oog wel zien kon, dat mij niet passen zou, en dat hij zich nu gaat laten aantrekken. (Hij vertrekt mompelende)
| |
Derde toneel.
adelaïde
alleen
ô Mijn hart! - Wat is het beklemd. (Zij trekt een miniatuur uit hare borst.) Gelijkend, sprekend gelijkend - en dat tweemalen zo getroffen. - Alle zijne trekken moeten zich wel diep in mijne ziel geprent hebben - Ik hoop maar, dat de Goudsmit met het andere zal te regt komen, overeenkomstig mijne tekening, en het medaillon even zo vervaardigen. (Zij beschouwt andermaal het miniatuur.) Welk een open gelaat! Wat sprekend oog, vol van heldenvuur en van gevoel tevens..... En zijne lieflijke, zijne
| |
[pagina 58]
| |
zuivere spraak; zijne Innemende houding! Die bevalligheid in alle zijne bewegingen, zelfs in zijn worstelen met den stroom, daar hij mij in zijnen arm én het gezicht stijf op mij gevestigd hield!.. Hij verwezenlijkt het ideaal, dat mijne verbeelding zich steeds gevormd heeft van den éénigen man, die mij gelukkig zoude kunnen maken.... Maar hoe weinig ken ik hem!... Slegts één uur waren wij bij elkander... Kan onder dat schone uiterlijke niet een valsch hart, eene bedorve ziel verscholen liggen?.... Neen, ô neen! dat is onmogelijk.... Nooit schrijft de Natuur met zulke bedrieglijke trekken. - Een mensch moge alle schoonheid uiterlijk verenigen, wanneer het inwendige slegt is, laat zich altijd iets gewrongens, iets, dat niet regelmatig is, een dissonant door den opmerkzamen waarnemer ontdekken,... Onder onze Landlieden heb ik dit altijd gevonden, en deze zes maanden verblijfs in de hoofdstad hebben mij helaas! maar al te veel in dit mijn geloof bevestigd.... Maar, Adelaïde! zijt gij niet meer dan dwaas?... Welligt ziet gij hem nooit weder.... Evenwel hij woont hier en ging, naar zijn zeggen, slegts voor enigen tijd na Moskou.... Zonderling echter, dat niemand hier zijn' naam kent, wien wij er ook naar gevraagd hebben.... Maar hij komt terug; ja hij komt terug.... De indruk, dien ik op hem gemaakt heb en die zo zichtbaar was, zal hem mij doen opzoeken... Of weet hij wel eens, wie ik ben?... ô Hij zal den naam mijner | |
[pagina 59]
| |
moeder wel aan de knechts gevraagd hebben.... Hemel! neen! wij reisden onder een' aangenomen' naam... Ach! hij zal mij niet wedervinden.... Maar hij weet toch, van waar wij kwamen.... Hij kan derwaards gaan, en, als hij mijne moeder of mij beschrijft, zal elke boer hem teregt helpen..., ô Dat wij slegts weder op het Land waren!... Het lot mijns levens is beslist.... Mijn redder moet mijn echtgenoot worden... of... niemand.... Hij heeft den weg tot mijn hart voor alle mannen voor altijd gesloten. (Zij vat de guitaar en zingt.)
aria.
Zal dan mijn hart nog langer vruchtloos wachten
Naar u, dien 't meer, dan 't levenslicht, bemint?
'k Zie, door geen' slaap verkwikt in bange nachten,
Reikhalzend uit, wanneer de dag begint.
Dan, afgemat, van 't rustbed opgerezen,
Kwelt, bij 't gewoel, me uw afzijn nog veel meer:
'k Ducht steeds, men zal mijn min me op 't aanzicht lezen,
En angstig roept mijn ziel: Geliefde keer! (bis)
Uw helder oog, zo vol gevoel en leven,
Uw eerste blik, zo vol van tederheid,
Doet stâag uw beeld betov'rend om mij zweven
En heeft mijn lot beslist voor de eeuwigheid.
'k Hoorde, in dien blik, u duidlijk tot mij spreken:
‘Schenk mij uw hart en 'k wensch op aard niets meer’
Thands zou ik zelve om uwe liefde smeken
En treurig roept mijn ziel: Geliefde keer! (bis)
| |
[pagina 60]
| |
Dan ach! zo mij de hoop te leur mogt stellen;
Zo eens uw borst niet kloppen mogt voor mij....
Maar neen! de traan, dien 'k in uw oog zag zwellen,
Die zucht bij zucht, geslaakt aan mijne zij,
Uw droef vaarwel... 't moet me al verzekering geven;..
Zo vurig ik u min, mint gij mij wêer.
'k Mag zonder u, gij zonder mij niet leven
En hijgend roept mijn ziel: Geliefde keer! (bis)
Het eeuwig ijs van Zemblas barre stranden,
De Noordpool, nooit vervrolijkt door den dag,
Wierd in mijn oog het puik der lustwaranden,
Wanneer ik u daar aan mijn zijde zag.
Doch 't weligst veld heeft, zonder u, geen kleuren,
De Morgenzon voor mij geen' luister meer,
Het bosch geen luwt', de schoonste roos geen geuren,
En hopend roept mijn ziel: Geliefde keer! (bis)
NB. De mineur van het twede Couplet moet recitativo gezongen worden.
| |
Derde toneel.
Mevrouw van gerenholm, alleran, adelaïde.
Mevrouw van Gerenholm.
Altijd die slepende tonen, Adelaïde! Hebt gij alle uwe vrolijke aria's, die gij op het Land gestadig | |
[pagina 61]
| |
zongt en waarmede gij de lieden van ons dorp des Zondags rondom u loktet, geheel vergeten?
adelaïde.
Wie kan in eene stad zo vrolijk zijn, als op het land? Lastige menschen, benaauwde straten, eene bedorven lugt. -
alleran.
Wildet gij u welligt op het land begraven, eene boerin worden, of met een' dorps pastoor huwen? - Of...
adelaïde.
Liever mij op het land begraven, liever eene boerin worden, liever misschien zelfs met een' braven dorps pastoor huwen, dan hier mijn leven in verstrojingen weg dromen, of, uit belang, mijne hand geven aan iemand, dien ik niet beminde, al stond hij ook de naaste aan den troon.
alleran.
Hoor mij zulk een neuswijs nufje eens - Uwe gevoelens zijn zeer voegende aan uwe geboorte.... | |
Vierde toneel.De vorigen, karel.
karel.
Mevrouw! daar is een Heer, die vraagt, of hij u voor een' ogenblik zijne opwachting mag maken? - Hij heet Valvaise. | |
[pagina 62]
| |
Mevrouw van gerenholm en alleran te gelijk.
Valvaise!
Mevrouw van gerenholm.
Van wien een ieder hier den mond vol heeft!
alleran.
De vriend en gunsteling van den Koning! - Hij is dan reeds uit Moscou terug. - Dat wist ik niet.
Mevrouw van gerenholm.
ô Alleran! ga gij hem ontvangen en geleid hem hier. (Alleran en Karel vertrekken.)
adelaïde.
Gij zult mij wel vergunnen, Lieve Moeder! dat ik mij na mijne kamer begeve.
Mevrouw van gerenholm.
Gij zijt een eigenzinning ding. - ô Ja! ga maar heen. - Het is, als of gij alle mannen hier voor halve menscheneters houdt. (Adelaïde vertrekt.)
| |
Vyfde toneel.
Mevrouw van gerenholm alleen.
De gunsteling, de vriend van den Koning! - Wat mag dit bezoek beduiden? - Iets kwaads zal het voor ons toch wel niet zijn. - Daartoe kiest men geene gunstelingen. - Of zoude het welligt betrekking hebben op de veronderstelde genegenheid van | |
[pagina 63]
| |
den Koning voor Adelaïde? - Misschien voorstellen. - Ik beef - doch laat ons horen. | |
Zesde toneel.
Mevrouw van gerenholm, alleran, valvaise, karel. - (Karel zet stoelen en vertrekt.)
(Alleran houdt Valvaise bij de hand en biedt hem zijner Moeder aan.)
alleran.
Ik heb de eer, Mevrouw! u den Heer Valvaise, den vriend van onzen Monarch, aantebieden.
Mevrouw van gerenholm.
Ik ben ten hoogsten vereerd met het bezoek van Mijn Heer, dien ik het genoegen niet had, persoonlijk te kennen, ofschoon hij mij anderszins door de algemene loftuitingen zeer bekend zij. (ter zijde) Mij dunkt, ik heb hem meer gezien.
valvaise.
Ik ben u zeer verpligt Mevrouw! voor de goede gevoelens, die gij wel ten mijnen opzichte gelieft te koesteren; doch, wat de algemene loftuitingen betreft, zo die omtrent mij plaats hebben, strekken zij mij meer tot droefheid dan tot vreugd.
Mevrovw van gerenholm.
Het kan toch nooit onaangenaam zijn, algemeen geprezen te worden. | |
[pagina 64]
| |
valvaise.
Vergeef mij, Mevrouw! zo ik hierin met u in gevoelen moet verschillen. - Ik ben mij zelven bewust, dat ik mijn uiterst vermogen aanwend, om de pligten, die op mij liggen, te vervullen, en echter weet ik, dat ik daaraan nog veel te kort schiet. Zo mij nu, wegens mijne pogingen ten goede, algemene loftuitingen nagaan, dan zoude dit, naar mijn oordeel, een bewijs opleveren, dat ik hierin boven anderen uitmuntte en er gevolglijk weinig Zweden gevonden worden, die op het vervullen hunner pligten naauwkeurig acht geven. - En, ben ik die loftuitingen verschuldigd aan de gunst, waarin ik bij mijn' Vorst sta, dan spruiten zij uit eene nog veel vuilere bron en kunnen mij dierhalve niet tot eer verstrekken. - Doch, om tot den aangenamen last te komen, waar mede de Koning mij herwaards zond. -
Mevrouw van gerenholm.
Een last van den Koning aan mij, Mijn Heer?
valvaise.
Ja! Mevrouw! en wel een zeer belangrijke last, die niets minders, dan het geluk van onzen geliefden Gustaaf, betreft.
Mevrouw van gerenholm,
ter zijde.
Alleran had gelijk. - (overluid) Ben ik in staat daaraan iets toetebrengen?
alleran
ter zijde.
Ik gevoel, waar het heen wil. - A!s hij het woord durft uitspreken, dan verworg ik hem. | |
[pagina 65]
| |
valvaise.
ô Ja, regtstreeks en van ter zijde: regtstreeks door het geven uwer toestemming; van ter zijde, door uwe goede diensten aan te wenden, om de Freule van Gerenholm ten voordele van den Koning overtehalen.
alleran
met opgekropten toorn.
Hoe moeten wij dit verstaan?
valvaise.
Zeer natuurlijk. De Koning bemint de Freule met eene onbeschrijfbare drift en wenscht zich door haar bezit gelukkig gemaakt te zien.
alleran.
Hij vliegt van zijn stoel op in hevige drift.
Mijd Heer! Het Huis van Gerenholm stamt af van de oude Graven van Lijfland; nooit heeft het zelve een smet of vlek geleden. Ik ben de éénige overgebleven erfgenaam van dien Stam. - Mijn Geslagt kan misschien met dat van den Koning om den rang van adeldom en oudheid twisten, en elk, die aan het zelve onterende voorslagen durft doen, al ware het ook de Koning zelf, zal weten, dat er nog één van Gerenholm in wezen is.
valvaise.
Onterende voorslagen? - Gij zijt niet kiesch, althands zeer overhaast in uwe gevolgtrekkingen, Mijn Heer! - Doch ja, het is mogelijk, dat mijne wijze van voordragt u daartoe enige aanleiding heeft gegeven, daar iets van dien aard, als waarop gij schijnt te doelen, bij mij niet kon opkomen en ik | |
[pagina 66]
| |
mij dierhalve nier voorbereid had, om den schijn er van te vermijden.
Mevrouw van gerenholm.
Hoe moet men dan uwe voordragt verstaan, Mijn Heer?
valvaise.
In den letterlijken, in den gewonen zin; in dien zin, welken men van de zijde eens mans, als Gustaaf, verwachten mag.
alleran
een weinig bedaarder.
Verklaar u nader,
valvaise.
Zeer gaarne: de Koning heeft voor de Freule eene onverwinbare liefdedrift opgevat; hij kan zonder haar bezit niet gelukkig zijn en wenscht gevolglijk, haar tot zijne Gemalin te verkrijgen.
Mevrouw van gerenholm ontsteld.
Zijne Gemalin? Mijn Heer! heb ik wel verstaan?
alleran
ter zijde.
Ik sta versteld.
valvaise.
Zeer wel, Mevrouw! De Koning verlangt de Freule onverwijld, in het bijzijn van hare moeder, van haren broeder en van enige andere vertrouwde vrienden, in stilte te huwen.
alleran.
Waartoe in stilte?
valvaise.
Ter oorzake, dat men de gemoederen moet voorbereiden, vooral der zulken, die van oordeel mogten | |
[pagina 67]
| |
zijn, dat de Koning zijn Rijk bevoordelen zoude door eene vreemde Prinses uit een vermogend Huis zijne hand te geven.
alleran.
Men heeft meer zulke geheime huwlijken gezien, doch er ontbrak dan naderhand altijd het een of ander aan den vorm, waarvan men zich bediende, om, als de hartstogt bekoeld was, ze voor onwettig te doen verklaren.
valvaise.
Mijn Heer! uw argwaan begint beledigende te worden. Hij, die de zuiverste denkbeelden heeft van zedenlijkheid en deugd; die dezelven in alle zijne handelingen aan den dag legt; wiens verheven ziel voor alle list, ik laat staan voor eene zo snode en schandelijke, onvatbaar is; die de goede trouw, zelfs jegens zijne bitterste vijanden, steeds in acht nam, heeft welligt nooit gedacht aan de mogelijkheid van een wanbedrijf, waarvan gij hem durft verdenken. - Teêrgevoeligheid omtrent de eer van uwe zuster en van uw geslagt en jeugdige oplopendheid kunnen u hier alleen ter verschoning strekken.
Mevrouw van gerenholm
Mijn Heer! ik ben niet in staat, u mijne gemoedsaandoeningen uittedrukken. - Mijne ziel is in eene onbeschrijfbare beweging. - Mijne dochter Koningin van Zweden! - ô mijn Gerenholm! hadt gij dit mogen beleven! - Uw Geslagt te zien herrijzen, zelfs tot eene grotere hoogte, dan die het ooit mogt bereiken! -- Ik weet ter naauwer nood, of ik iets wezen- | |
[pagina 68]
| |
lijks zie en hoor, dan of het een droom is, die mij de zinnen verrukt en beguigchelt.
valvaise.
Ik behoef dierhalve aan uwe toestemming niet te twijfelen, Gravin! Mogt ik nu ook zo gelukkig bij de Freule slagen!
alleran.
Daar zult gij wel even min zwarigheden ontmoeten. - Welke Juffer zoude een' ogenblik aarzelen, om de hand eens Konings te aanvaarden? (ter zijde) Het zal daar al wel een beklonken werk zijn.
Mevrouw van gerenholm.
En dat nog van een' Koning, als onze Gustaaf. - Alleran! gij moest Adelaïde hier geleiden, 't en ware Mijn Heer verkiezen mogt, het eerste voorstel aan haar alleen te doen.
valvaise.
Dit is, dunkt mij, in vele opzichten verkieslijk.
Mevrouw van gerenholm.
Mijn Heer zal dan wel gedogen, dat wij hem een' ogenblik hier alleen laten?
Valvaise buigt zich.
alleran
ter zijde en onder het heen gaan.
Ik kan mij alles toch maar niet zo duidelijk voor den geest brengen. - Het is, als of het my zo gezegd wierd, dat er een adder onder het gras verborgen ligt. - Waken wij ondertusschen! (Zij vertrekken.)
| |
[pagina 69]
| |
Zevende toneel.
valvaise
alleen.
Die Luitenant behaagt mij niet in alle opzichten. - Zijne teêrgevoeligheid op het punt van waare eer is prijslijk; zijne opvliegendheid een vrij algemeen gebrek zijner jaren; maar dat argwanende stuit mij in hem. - Zij, die altijd iets euvels vermoeden, hebben doorgaands een, met kwaad bezoedeld of een tot kwaad genegen, hart in den boezem, - (Hij nadert de tafel, waarop de Guitaar ligt en neemt een blad geschreven Musiek in he hand.) - Waarschijnlijk van de Freule - Hoe? - Door Adelaïde van Gerenholm. - Dierhalve Dichteres en Componiste tevens! (Hij leest) Lief! zeer lief! ô dat meisje heeft een gevoelig hart! - Ook in u, mijne Adelaïde! klopt zulk een hart. - Hoe smacht mijne ziel er naar, om u weder te aanschouwen! - Maar wie weet, of mijne eigenliefde mij niet hebbe bedrogen. - Zij zag mij echter zo vertederd aan. - Zij drukte mij, bij het afscheidnemen, zo hartelijk de hand. - Zij volgde mij met hare ogen, zo ver zij kon. - Welligt alleen dankbaarheid. - De tijd zal het leren. - (Hij leest verder.) Als deze uitboezemingen maar louter dichterlijk zijn. - Hemel! zo haar hart eens niet meer vrij was. - Zo hare genegenheid.... (Adelaïde komt ondertusschen binnen, met nedergeslagen ogen, zonder door Valvaise bemerkt te worden) dan, Gustaaf! dan moet gij zelf uwe zaak komen bepleiten. - Aan de beminlijk-
| |
[pagina 70]
| |
heid uws persoons kan geen vrouwehart wederstand bieden, al ware het ook voor een ander vooringenomen. | |
Agtste toneel.
valvaise, adelaïde.
adelaïde.
Mijn Heer! op bevel mijner moeder....
valvaise.
Hij keert zich na Adelaïde en laat verschrikt het blad Musiek uit de hand vallen.
God!
adelaïde
wankelende.
Wat zie ik?
Zij staren elkander een' ogenblik sprakeloos aan; vervolgends nadert Adelaïde.
Bedriegen mij mijne zinnen? - Ben ik wel wakende? - Gij, mijn redder! gij en de, van elk beminde, Valvaise een en dezelfde persoon?
valvaise,
door vreugd en schrik beurtlings als overmand.
Adelaïde! - ô meisje! dat mijn hart zo geheel hebt vermeesterd - voor eeuwig aan u gekluisterd! - welk eene ontmoeting! - In welk eene betrekking moet ik u wederzien!
adelaïde,
zijne hand vattende en die aan hare borst drukkende.
In de betrekking, die ons onderling geluk moet | |
[pagina 71]
| |
bevestigen en het verbond, dat onze zielen sprakeloos sloten, tot stand brengen.
valvaise
met smartelijk gevoel.
Adelaïde! Eeuwig geliefde! (Hij wil hare hand kusschen, doch wederhoudt zich) - Wat wilde ik doen? - Adelaïde! gij zijt voor mij verloren.
adelaïde.
Verloren? -
valvaise.
ô Ja, verloren! - Eene hogere magt trok een' onoverklimbaren scheimuur tusschen ons op. - Zij ontrooft mij de zaligheid. - Gij moet de Gemalin des Konings worden. - Ik zelf kom u voor hem ten huwlijk vragen.
adelaïde.
Gij bedriegt u, mijn vriend! - Gij komt voor u zelven. - De Koning wil u en mij slegts verrasschen. - Hij bemint mij niet. - Hij kan mij niet beminnen.
valvaise.
Ach! Dat het zo ware! - Neen, Adelaïde! hij bemint u; de voortreffelijke Gustaaf bemint u. - Hij kan zonder uw bezit niet leven - (Met toenemende smart.) - Vergeet, ô vergeet den rampspoedigen Valvaise. - Geef mijnen vriend uwe hand. - Hij deelt zijnen troon met u. - Gij wordt Koningin van Zweden.
adelaïde.
Nooit!... Bij den Hemel nooit!... Wat is mij een Gustaaf Adolph? Wat de troon der gehele aar- | |
[pagina 72]
| |
de? - Mijne ziel is niet gevormd voor pracht of schitterend vermogen; zij bemint het nedrige, de eenvoudige natuur, de onopgesmukte dalen en stille beemden des levens; als de tedere tortelduif, schuilt zij liefst in het schommelend loof, in de groene en schaduwrijke bosschen, en kan geene vreugd smaken, dan in gelijkvormigheid aan de natuur en in de vereniging met haren beminden.
valvaise,
zich geweld aandoende, met afgebroken woorden.
Onmogelijk! -- De Koning begeert uwe hand. - Het geluk van mijn' boezemvriend is daaraan verbonden. - Onmogelijk, Adelaïde... Onmogelijk.
adelaïde.
Heeft de liefde niet veel onmogelijker dingen mogelijk gemaakt? - Laat ons vlugten....
valvaise
in tweestrijd.
Vlugten? - Welk eene gedachte doet gij in mijne ziel oprijzen? (Hij vat hare hand.) - Vlugten?... Adelaïde!... Eene veilige schuilplaats zoeken.... Engel!... met u verenigd!... (Hij laat hare hand los en slaat zich voor het h[o]ofd.) Verworpeling, als ik ben! - Ik gevoel mij misdadig - en - bemin mijne misdaad.
adelaïde
met vuur.
Laat ons vlugten, dierbare Valvaise! - Vlugten na de uiterste grenzen der aarde, waar de Natuur, als in een' ijzeren doodslaap bedolven, hare levendmakende kracht nimmer uitoefent. - De nooit smeltende sneeuw van Spitsbergen zal mij aan uwe zijde | |
[pagina 73]
| |
eene altijd groene vallei, de drijvende rotsgevaarten zullen mij welige wijnbergen, het krijtend gehuil der hongerige beren zal mij een vreugdegalm, de eeuwige nacht mij een koesterende lentedag zijn, als hij door uw bijzijn wordt verwarmd en opgeluisterd. -
valvaise
in de uiterste aandoening.
ô Waartoe wilt gij mij verleiden, gevaarlijke schoonheid?... Reeds ben ik in mijne eigen ogen des doods schuldig. - Ik was van zelf te genegen, om den aanblik der Sirene te volgen; hare toverstem behoeft zich daarbij niet te laten horen, om mij op scherpe klippen te lokken en mij in den grondlozen draaikolk te doen nederzinken. (Hij schijnt zich te herstellen.) -- Maar eer, deugd, dankbaarheid en vriendschap zullen voor mij geene hersenschimmen worden; zij boeien mij met diamanten ketens, die zelfs Adelaïde, de bekoorlijke Adelaïde niet kan verbreken. - Neen! al opende zich terstond de Hemel voor mij en bood mij alle magt, heerlijkheid en gelukzaligheid onder deze voorwaarde, ik zou die niet aannemen ten koste van het geluk en de rust mijns vriends en van mijne eigen regtschapenheid.
adelaïde
weemoedig.
Arm, ongelukkig meisje! hoe streng is uw noodlot! Van alle hoop beroofd door deugden, die gij zelve moet eerbiedigen en die echter uw' hartstogt nog meer en meer ontvlammen. - (In een' schijnbaar bedaarden toon.) - Doch het zij zo! - Handelen wij groot; handelen wij edel! - wij willen het vonnis der rampzaligheid over ons zelven uit-
| |
[pagina 74]
| |
spreken, zo moge de deugd bij ons de plaats van alle overige vreugde vervangen. - Sterf, Adelaïde! Sterf, opdat de trouw van uw' Valvaise ongeschonden bewaard blijve! (Zij schreit.)
valvaise.
ô Gustaaf! Gustaaf! Gij weet niet welk een offer ik u in dezen ogenblik breng. - Ja, gij toonbeeld aller volkomenheid! Ik moet u het jongst vaarwel zeggen, terwijl ik nog kan, terwijl mij nog krachten overig zijn, om mij losterukken. - Vaarwel, betoverend meisje! - Vaarwel - voor - eeuwig - ô voor eeuwig. (Snikkende wil hij zich verwijderen.)
adelaïde.
Ach, Valvaise! nog één ogenblik.
valvaise.
Ontneem mij de weinige krachten, die ik nog heb, niet geheel. - Reeds heb ik mijn hoofd verbeurd. - Ik kan, ik wil de doodstraf niet ontgaan.
adelaïde.
Gij sterven? - Gij? - Wat durft gij zeggen? - Is dan mijn leven niet aan het uwe verbonden? ô Slegts nog één ogenblik; weiger mij niet een kort vaarwel, welks aandenken mij, zo lang ik leef, tot troost verstrekken en mij in den dood bemoedigen zal. - Het is geene liefde meer - ô neen! - Het is alleen de uitdrukking der hoogagting, dien ik aan uwe verheven deugd verschuldigd ben. (Zij slaat hare armen hem om den hals; hij strekt de zij-
| |
[pagina 75]
| |
nen uit, om haar wederkeriglijk te omhelzen, doch, als tot zich zelven komende, trekt hij ze terug en laat ze bij het lijf nederhangen. Op dezen ogenblik gaat de deur open en Alleran vertoont zich.
| |
Negende toneel.De vorigen, alleran.
alleran.
Welk een gerucht! (Hij ziet Valvaise in de armen zijner zuster en trekt, op Valvaise toelopende, den degen.) Ha! verraad, verraad, zo als ik vermoedde. (Tegen Valvaise) Verweer u, lafhartige bedrieger.
adelaïde.
(Zij laat Valvaise los en wendt zich indiervoege, dat zij hem met haar ligchaam bedekt.)
Wat wilt gij doen? - Hem, den edelen, van het leven beroven? Eerst, wreedaard! zult gij mij, uwe zuster, ontzielen.
valvaise
bedaard tegen Alleran.
Het vermoeden is tegen mij, Mijn Heer! - Ik billijk uwen toorn, doch gij verdenkt mij van iets, waaraan ik onschuldig ben. Beklaag een' rampspoedigen, die heden van het geluk der liefde en van dat der vriendschap afstand moet doen; wiens leven, ver van hier, een aanhoudend sterven, een smartvolle dood zijn zal. (Hij drukt de hand van Adelaïde met vervoering aan zijne lippen) Vaar eeuwig wel! (Zij tracht hem te wederhouden; hij rukt zich los en ver-
| |
[pagina 76]
| |
trekt in zichtbare wanhoop. Adelaïde wil hem volgen, doch Alleran wederhoudt haar.)
alleran.
Blijf hier, gij eervergetene!
adelaïde.
Zij poogt zich losterukken, doch Alleran houdt haar met kracht tegen.
Waar wilt gij heen? - Mij verlaten? - Hij ontvlugt mij. (Zij begint te wankelen.) - Hij ijlt zijne beulen in 't gemoet! (Zij valt in onmagt; Alleran legt haar op een' leuning stoel neder.
alleran.
Welk een raadzel! - De Koning bemint haar, dit is zeker - En deze..... Neen, het is onoploslijk. | |
Tiende toneel.
Mevrouw van gerenholm, adelaïde, alleran.
Mevrouw van gerenholm.
Wat is er, mijn zoon! - Hemel! Adelaide in zwijm! (Zij gaat na Adelaïde en grijpt hare hand.) De Heer Valvaise snelt mij in de grootste verbijstering voorbij en ten huize uit. - Wat is er toch gebeurd, mijn Zoon? (Zij doet enige druppels uit een flesje op haren neusdoek en wrijft er Adelaïde de hoofdslapen mede.)
alleran.
Ik weet het niet. - Er ligt hier een helsch ont- | |
[pagina 77]
| |
werp onder verborgen. Gustaaf is het met zijn' gunsteling eens, om ons te helpen bedriegen, of hij zelf is door dien valschen vriend schelmachtig bedrogen. - Ik kan niet langer in deze onzekerheid blijven. Ik moet mij ophelderingen verschaffen. Ik ga regtstreeks tot den Koning. (Hij vertrekt)
| |
Elfde toneel.
Mevrouw van gerenholm. adelaïde.
Mevrouw van gerenholm.
Adelaïde! kom tot zelve
adelaïde.
Zij opent flaauwlijk de ogen.
Dood? - Dood? - Zij willen u dan vermoorden? - Zijt gerust, ik volg u.
Mevrouw van Gerenholm.
Waar voert uwe verbeelding u henen, mijne dochter?
adelaïde,
gedeeltelijk uit den stoel oprijzende.
Hij wenkt mij - Ik kom, ik kom! (Zij zijgt weder neder.)
Mevrouw van gerenholm.
Om 's Hemels wil, Adelaïde, bedaar. Wat is u wedervaren?
adelaïde.
opstaande
Waar zijt gij, mijn dierbare?.... Ach waar is hij? - Heeft hij mij verlaten? | |
[pagina 78]
| |
Mevrouw van Gerenholm.
Van wien spreekt gij?
adelaïde.
Waarom hebt gij hem laten vlugten?
Mevrouw van Gerenholm.
Wien?... uw' Broeder?
adelaïde.
Hij kan nog niet verre zijn - ô Help mij roepen; misschien zal hij ons kunnen horen... (Zij snelt na de deur; hare moeder wederhoudt haar.) Valvaise! (met verheffing van stem) Valvaise! Eeuwig geliefde Valvaise!
Mevrouw van gerenholm.
(Zij houdt Adelaïde, die weder na de deur wil, andermaal tegen.)
Gij zijt geheel buiten uwe zinnen, mijn kind!
adelaïde.
Raak mij niet aan - Ziet gij niet, hoe mijne klederen druipen? Ik lag reeds op den grond der rivier - De stroom voerde mij weg - Waar is hij, mijn redder? - Waar is hij?
Mevrouw van gerenholm,
Gij zijt immers hier liefste Adelaïde! in de armen uwer moeder. (Bij zich zelve) Ik begrijp niets... of zou?....
adelaïde.
Zij houdt de hand op haar hart.
Het zal barsten... Geen tranen! (Zij strykt met de hand langs de ogen) Ja toch tranen - Of zouden
| |
[pagina 79]
| |
het ook tranen van Valvaise zijn? (Zij kuscht met vervoering hare eigen hand.)
Mevrouw van gerenholm
by zich zelve.
Valvaise?... Zou deze welligt?... Mij dunkt, ik herinner mij nu... Maar hoe?... (tegen Adelaïde) Wat wilt gij toch van den Heer Valvaise?
adelaïde
in verwarring.
Ziet gij die zwarte wolken niet? - Dreigend hangen zij over ons neder; zij zijn van bliksems zwanger - ô Dat zij nevens hem ook mij troffen! (Zij loopt wanhopend op en neder.) - Ik zelve ben de oorzaak van zijnen dood - Ik heb hem vermoord.
Mevrouw van gerenholm
bij zich zelve.
Ik sta verbaasd - Waar kunnen zij elkander gesproken hebben? (Zij belt.) Adelaïde! kent gij uwe moeder niet?
| |
Twaalfde toneel.
De vorigen karel.
adelaïde,
in dezelfde gemoedsaandoening.
Wie zijt gij?... Wat wilt gij? - Moet ik met hem sterven?
Mevrouw van gerenholm
tegen Karel.
Laat ons zien, haar na hare kamer te brengen. | |
[pagina 80]
| |
(Mevrouw van Gerenholmen Karel vatten Adelaïde ieder bij een' arm en trachten haar voordteleiden)
adelaïde.
(Zij rukt zich los.)
Waar wilt gij mij heen voeren?... Hebt gij hem gezien? - Hebt gij mijn' bruidegom gezien? (tegen Mevrouw van Gerenholm) Gij hier? - vlugt!.... ô ontvlugt dit treurtoneel... Zie daar is hij - Zij grijpen hem aan - Laat af, wreedaards.... Almagtige! red hem! - Verplet zijne beulen door uwen donder? - Genade Gustaaf!.... schenk hem het leven, of mij den dood uit barmhartigheid. - Ik alleen ben schuldig.... Geene hoop, geen troost, geene uitkomst! ô God! hij knielt neder - Gustaaf! zijt gij die held, die grootmoedige Koning?... Gij zijt een tijran - een lafhartig moordenaar, de moordenaar van uw' vriend, van uw' broeder - Ik zie het zwaard schitteren.... Het treft.... bloed.... bloed - Het spat mij in het aangezicht.... Het druipt mij van de klederen - Neem mij mode, mijn Bruidegom!.... opwaards..... opwaards! Zij valt andermaal in zwijm. Mevrouw van Gerenholm, en Karel voeren haar van het Toneel.
Mevrouw van gerenholm.
Wat hangt mij boven het hoofd? - Dit was dan uw geheim, Adelaïde! (De Gordyn valt)
| |
[pagina 81]
| |
Dertiende toneel.(Het Toneel is als in het Twede Bedryf.)
de koning
alleen.
Waar mag Valvaise toeven? - Zou hij zo vele redenen nodig hebben, om Adelaïde te bewegen? (Er wordt geklopt; de Koning belt; Christiërn komt binnen.)
| |
Veertiende toneel.
de koning, christiërn.
christiërn.
Ik verzoek de vrijheid, Sire! om deze korte schets uwer Majesteit aantebieden, in de nederige hoop, dat de denkbeelden, daarbij voorgedragen, met meerdere goedkeuring, dan mijne vorigen, zullen mogen verwaardigd worden.
de koning.
Hebt gij er met den Heer Valvaise over geraadpleegd?
christiërn.
Neen, Sire! ik heb den Heer Valvaise niet weder mogen zien, naadat ik het geluk gehad heb, hem in de hoge tegenwoordigheid van uwe Majesteit, hier te ontmoeten.
de koning.
Ja, ik herinner mij, dat hij in de Stad bezigheden had. | |
[pagina 82]
| |
christiërn.
Zeer natuurlijk in zijnen toestand - Ook staan verliefde hersens er zelden naar, om zich met financieele ontwerpen bezig te houden.
de koning,
ter zijde.
Dat is wel waar; ik ondervind het (Overluid) Verliefde hersens? Gij weet ten zijnen opzichte schier meer dan ik - Welligt zult gij zelfs het voorwerp ook wel kennen, dat zijne genegenheid tot zich heeft getrokken.
christiërn.
Ik zoude, met verlof, geloven van Ja.
de koning
spotachtig.
Eilieve deel mij dat geheim dan mede - Ik ben er regt nieuwsgierig naar.
christiërn.
Het is niemand anders, dan de schone Freule van Gerenholm.
de koning,
min of meer ontzet, ter zijde
Hoe is het mogelijk, dat er reeds iets is uitgelekt? (Lagchende, overluid) Niemand anders, dan de schone Freule van Gerenholm? - Nu, Heer Christiërn! ik kan u verzekeren, dat uwe scherpzichtigheid u voor deze reize heeft bedrogen.
christiërn.
Ik zoude echter gedacht hebben, als een jongman aan eene Juffer zijn miniatuur vereert en deze hetzelve aanneemt, dat er dan wel zo iets van liefde moet onderlopen. | |
[pagina 83]
| |
de koning.
Valvaise zou aan de Freule van Gerenholm zijn miniatuur gegeven en zij het zelve aangenomen hebben?
christiërn.
Volgends alle gronden van waarschijnlijkheîd, Sire!
de koning.
Gij raaskald.
christiërn.
Toch niet, onder het welnemen van uwe Majesteit. - Het zij mij slegts geoorloofd te verhalen, hoe ik achter dit geheim gekomen ben.
de koning.
Nu spreek.
christiërn.
En werd dezen ochtend aan het rinket bij de Haven een knecht aangehouden, die den schijn had van een pak na boord van het eene of andere schip te willen brengen. De man, die vervolgends gebleken is, een knecht van Mevrouw, de Gravin van Gerenholm, te zijn geweest, gaf door zijne ontsteltenis vermoeden van sluikerij. Toen de Kommies het pak opende, vond hij daarin enige bladen kopers, benevens een brief aan zekeren Goudsmit, die digt bij het Hoofd woont. De Kommies meende te regt, uit hoofde van het koper en de gestrengheid des verbods van uitvoer van dat metaal, daar er geen paspoort bij was, het pak den Knecht niet te mogen wedergeven; doch, zich niet bevoegd oordelende tot het openen van den brief, bragt hij dien bij mij, terwijl hij mij tevens | |
[pagina 84]
| |
van al het voorgevallene verslag deed. - Ik opende den brief en vond er een miniatuur in, dat ik terstond voor de afbeelding van den Heer Valvaise erkende. (Hij haalt den brief uit zijn' zak en biedt hem den Koning aan.) Hier is de brief met het schilderstukje; uwe Majesteit oordele zelf.
de koning.
den brief geopend hebbende, beschouwt het miniatuur met ontroering.
Het is valvaise! - Duidelijk! Het lijdt geen' twijfel - De brief geeft misschien opheldering - (Hij leest.)
myn meer.
‘Ingesloten bekomt gij een miniatuur, dat ik in een gouden medaillon wensch gevat te hebben, volgends de hier bij gevoegde tekening. Draag voor het schilderstukje zorg; het zelve is mij van veel waarde, en laat het, behalve onder uwe, onder niemands ogen komen - (Het gelaat des Konings wordt somber.) De bladen koper zend ik u, om ze voor mij te laten slypen zo, dat zij tot etsen geschikt werden. Ik blijf voords.
uw toegenegene
adelaïde van gerenholm.
Wat is dit? - Welk een onverklaarbaar geheim! (ter zijde) Mijn God! zoude het mogelijk zijn? Ik herrinner mij nu zijne ontroering, toen ik hem haren naam noemde. - Maar neen! het is een louter bedrog der zinnen (Er wordt geklopt; de Koning belt; een Kamerheer verschijnt.
| |
[pagina 85]
| |
Vyftiende toneel.De vorigen, een kamerheer.
de kamerheer.
De Luitenant van Gerenholm bidt ogenbliklijk bij uwe Majesteit toegelaten te worden wegens eene zaak van groot aanbelang.
de koning.
Breng hem terstond hier. (De Kamerheer vertrekt.)
| |
Zestiende toneel.
de koning, christiërn.
de koning.
Wat zal dit zijn? - Ik ben in eene ongelooflijke gemoedsbeweging. (Hij gaat onrustig op en neder.)
christiërn
ter zijde.
Ik begrijp niets van deze ontsteltenis. - Zou hij Valvaise verboden hebben zich in het huwlijk te begeven? - Zien wij, wat er gebeurt, en trachten wij er ons voordeel mede te doen. | |
Zeventiende toneel.De vorigen, alleran.
alleran.
Verschoon, Sire! dat ik zo dringend om gehoor | |
[pagina 86]
| |
verzocht heb, - Ik stik schier van woede. - Gij zijt schandelijk verraden, Sire!
de koning.
Spreek.
alleran.
Die Valvaise, die man, die zich beroemen mogt, dat zijn Koning zijn vriend was, die Valvaise....
de koning.
Wel nu?
alleran.
Is een eerloze.
de koning.
Bedenk, wat gij zegt.
alleran.
Ik zeg het en wilde het wel op alle markten en hoeken van straten uitschreeuwen.
de koning.
Verklaar u nader.
alleran.
Was het niet de wil uwer Majesteit, om aan ons Geslagt de onschatbare, de onverdiende eer te bewijzen, om mijne zuster tot zijne Gemalin te verheffen, en is Valvaise tot dat einde niet ten onzen huize gezonden?
de koning
met voordvarendheid.
Ja!... Nu verder?
alleran.
Nu: hij had zijn voorstel naauwlijks aan mijne moeder gedaan, of zij nam hetzelve met den vurigsten dank aan en verzocht hem, dat hij het, als enkel | |
[pagina 87]
| |
voor den vorm, aan mijne zuster wilde herhalen. Op bevel mijner moeder vervoegde Adelaïde zich bij hem. Enigen tijd waren zij bij een geweest, toen mij, in een ander vertrek, de luidruchtigheid van hun gesprek en enige uitroepingen opmerkzaam maakten. Ik begaf mij na de kamer, waar zij waren, en, de deur openende, vond ik hen met de grootste tederheid in elkanders armen gestrengeld. Ik trok in de eerste vervoering den degen; mijne zuster bedekte den verrader met haar eigen ligchaam. - Hij stamelde enige woorden ter zijner verontschuldiging uit en, terwijl ik mijne zuster, die, bij zijn vaarwel zeggen, in onmagt viel, ondersteunen moest, ontvlood hij.
de koning.
(Hij is trapsgewijze in al grotere en grotere woede geraakt.)
Afgrijslijk! Zulk een monster heeft de Hel nog nooit uitgebraakt.
alleran.
Adelaïde heeft in de uiterste wanhoop verklaard, dat zij elkander vuriglijk beminden en dat niemand, buiten Valvaise, ooit haar echtgenoot zoude worden.
de koning.
Nu dan zal ook niemand haar echtgenoot worden, of zij moest het van een gescheurde rif des snoodtards willen huwen. Waar is hij?
alleran.
Dat is mij onbekend.
de koning.
(Hij belt met onstuimigheid.)
| |
[pagina 88]
| |
Agttiende toneel.De vorigen, een kamerheer.
de koning.
De Secretaris van Staat - Ogenbliklijk.
De Kamerheer vertrekt.
| |
Negentiende toneel.
de koning, christiërn, alleran.
de koning.
Ha! gedrocht! - Is er voor zulk eene afschuwelijke boosheid wel een naam te vinden?
christiërn.
- Hij heeft, gedurende de naast voorgaande tonelen aandachtig geluisterd en in het geheim enige tekenen van vreugde gegeven.
Wie had immer zo iets van den Heer Valvaise kunnen verwachten? | |
Twintigste toneel.De vorigen, duplaise.
duplaise.
Ik was in de antichambre....
de koning.
Beveel den Kommandant der stad, dat hij terstond | |
[pagina 89]
| |
alle poorten, uitgangen en muren bezetten doe en niemand vergunne van hier te gaan. - Laat hem langs alle wegen detachementen van de ligte ruiterij zenden - Waar Valvaise gevonden wordt, moet men hem gevangen nemen en geketend herwaards voeren. Vaardig gij in mijnen naam terstond een bevelschrift voor mijn gehele Rijk uit, dat een iegelijk, die den verrader Valvaise mogt zien, hem moet aanhouden op levensstraf, en voeg er de belofte eener beloning bij van twintig duizend daalders voor den genen, die hem levende mij in handen brengt, of hem mij ontdekt.
duplaise.
Sire! Ik ben als van den donder getroffen. - Mag ik....
de koning.
Gehoorzaam, of vrees den donder mijner gramschap. (Duplaise vertrekt.)
de koning
tegen Christiërn en Alleran.
Ik wil alleen zijn.
Christiërn en Alleran vertrekken.
| |
Een en twintigste toneel.
de koning
alleen, in woede en vertwijfeling.
Neen, gij zult mij niet ontgaan. - De God der wrake zal u mij overleveren. - Sterven zult gij - Langzaam sterven, zo als gij mij sterven doet. - Verraden! boosaardig verraden! En door wien? - | |
[pagina 90]
| |
Door den vriend van mijn hart. - Door hem, die mij alles was - dien ik, meer dan mij zelven, beminde. - Een mensch wordt niet op eens een booswicht. - Hij moet reeds lang een valsch hart hebben omgedragen. - Kan de ondeugd zo het masker der reinste deugd annnemen? - Hoe listig heeft hij weten te veinzen! Hoe meesterlijk zijne gelaatstrekken in bedwang gehouden! - De uiterste kalmte, de vriendschaplijkste belangneming vertoonde hij, nog naadat hij reeds wist, dat het zijne eigen minnares gold. - Dit is het ergste, het onvergeeflijkste van alles. - Waarschijnlijk ware hij met haar gevlugt, zo haar broeder hen niet overvallen had. - Veel kan de liefde doen verschonen, maar, met een lagchend gelaat, den dolk te wetten, om er zijn' Koning, zijn' halsvriend mede te doorboren - neen! - dit eischt wraak - bloedige wraak. (Hij neemt het miniatuur van Valvaise in handen.) - Zijn dit de trekken eens verraders, eens sluipmoordenaars? - Hoe zagt, hoe schoon, hoe edel! - Maar verbergt de Belladonna ook niet onder eene sierlijke bloem het dodelijkste gif? - ô Valvaise! Valvaise! Vriend mijner ziel! Hoe hebt gij mijn doodvijand kunnen worden? Was er maar iets ter zijner verdediging in te vinden! Doch het verraad is middagklaar; hij is schuldig, doodschuldig! - Met een strelend genoegen zal ik zijn bloed zien vloeien. -- Zijn bloed? - Het bloed van Valvaise? - (Naa eene wijl overdenkens.) Gustaaf! Gustaaf! zijt omzichtig! Doe geene overhaaste stappen, die u zouden
| |
[pagina 91]
| |
kunnen berouwen? - En hoe is het? - Heeft hij mij als Koning, of als mensch beledigd? - Aan wien behoort de straf? - Hoe wordt mijne ziel vaneengescheurd! Ik kan zonder haar, zonder het bekoorlijk schepzel, niet leven. - Maar zoude zij mij het gemis van Valvaise wel voor altijd vergoeden kunnen? - De liefde is met zinlijkheid vermengd; de vriendschap is geheel zedenlijk. De eerste kan, door het bevredigen van onstuimige hartstogten, bekoelen; de andere neemt met den tijd al meer en meer in kracht en zuiverheid toe. - Moet de liefde zelfs, om op den duur te blijven bestaan, zich niet met de vriendschap verbinden; voor het minst zich niet in haar kleed hullen? - Gewis! - (Hij peinst een poos.) Gustaaf ken u zelven. - Dikwijls zeidet gij, dat zich zelven te overwinnen de grootste zegepraal was. - Maar Adelaïde mij te ontroven; haar listig van mijne zijde te rukken! - Hoe groter mijne vriendschap voor hem was, zo veel te zwarer wordt zijne belediging. - God! verleen mij wijsheid! - - Red mij uit deze vertwijfeling, of ik bezwijk. -- (Hij valt in eenen armstoel neder.)
Einde van het Derde Bedrijf.
|
|