Valvaise en Adelaide, of De zegepraal der vriendschap over liefde
(1812)–Samuel Iperusz Wiselius– Auteursrechtvrij
[pagina 28]
| |
Eerste toneel.
gustaaf alleen.
(Hij zit aan eene schrijftafel, waarop men een aantal papieren ziet. Twee boeken, beiden in folio, liggen geopend naast elkander vóór hem, zijnde het eene het Regt des Oorlogs en des Vredes van Hugo de Groot; het andere de Memorien van Sully.) Welk een ontzettende omvang van pligten, die den Vorst te vervullen staan! Uwe lessen, voortreffelijke Hugo! (Hij slaat de hand op het werk van de Groot!Ga naar voetnoot(*).) Gij eer en luister van den Nederlandschen grond! Uwe lessen zullen mij steeds ten rigtsnoer strekken in oorlog en in vrede; gij zegt mij, wat ik aan mijne volken, wat ik aan bondgenoten en vreemden, wat ik zelfs aan mijne vijanden verschuldigd ben. Gij leert mij de Regten der Natuur, tegen
| |
[pagina 29]
| |
geweld, list en onderdrukking, verdedigen. - Het bloed, door Gustavus Adolphus gestort, komt geheel voor rekening der staatzucht van Ferdinand den Tweden. (Hij neemt de Memoriën van Sully voor zich.) - En gij, mijn Sully! Edele Vriend van den waarlijk Groten Hendrik! wees gij mijn raadsman in het bevorderen van het staatkundig en huislijk geluk mijner onderdanen! (Hij leest)
Ga naar voetnoot(*) Waarheid, alles waarheid, bij bespiegeling bewijsbaar en door de ondervinding gestaafd! - Uw gulden spreuk: parvâ sapientiâ regitur mundus, houd ik inzonderheid steeds levendig voor mijnen geest. Ja! er is wel grote wijsheid nodig tot het besturen van landen en volken, doch deze wijsheid moet zich zo min mogelijk in het openbaar vertonen. Een Bewind, dat zich met alles bemoeit, alles wil dwingen, bederft alles. De regeerkunst staat tot de geneeskunst, als de zedenkunde der Natiën tot die der bijzondere personen: beiden moeten de natuur leiden, ter hulp komen, nooit den meester over haar willen spelen. De Staten bloeien ook niet naar mate van het getal der overwinningen, of den overvloed van zilver of goud. Hoe vele valsche dagtekeningen in de gedenkrollen der Volken! (Hij staat op) Ja, mijne dappere, mijne getrouwe Zweden! zo het Opperwezen mij in het leven spaart en mijne pogingen zegent, zal ik u allen gelukkig maken,.... en ik, alleen zal ongelukkig zijn. - (Naa
| |
[pagina 30]
| |
enige overpeinzing.) - Maar waarom ongelukkig? Is er dan geene mogelijkheid, dat ik mijnen hoogsten wensch verkrijg? Waaraan toch ben ik eene zo grote opoffering verschuldigd? Aan vooroordelen. Aan willekeurige bepalingen, door geen wetgevend gezag geheiligd. - Wie is hij, die de poorten van huislijke zaligheid voor de Vorsten in het gemeen, en voor mij in het bijzonder, heeft vastgegrendeld? (Hij haalt een miniatuur uit zijne borst en beschouwt het met vertedering.) - Neen, Adelaïde! ik kan zonder u niet leven; zonder uw bezit wordt mij de zorg voor het heil mijner onderdanen, mijne dierbaarste zorg, het aanwezen zelf tot een' last. - En wie is zij? - Bekleedde haar Vader niet de hoogste waardigheden naast den troon van mijn' Oom en van mijn' Neef? Stamt zij niet af van de Oude Graven van Lijfland? - ô Valvaise! ô mijn vriend! waarom zijt gij niet bij mij, om mij met uw' wijzen raad te ondersteunen? - Doch wat ook kan mij hier uw raad baten? Mijn hart zegt mij, dat ik Adelaïde bezitten moet, en mijne rede verzekert mij, dat daarin niets strijdigs, noch met de Wet der Zeden, noch met het belang mijns Rijks gelegen is. - Het lot is geworpen. - Zij worde mijne Gemalin! - Doch laat ons, alvorens ons langer met ons zelven bezig te houden, eerst den Ongelukkigen, die door den Krijgsraad ter dood is veroordeeld, uit zijnen zielangst redden! (Hij schrijft op een papier, dat op de tafel ligt en vouwt het vervolgends digt.) - Zo beslist dan één druppel inkt, door mijne hand
| |
[pagina 31]
| |
tot schrijfletters gevormd, over het leven of sterven van mijn' natuurgenoot! - Gustaaf! Gustaaf! welk eene dure verpligting, om altijd uws zelven meester te blijven! (Hij belt.)
| |
Twede toneel.
de koning, een Kamerheer.
de koning.
Een Officier uit de antichambre.
De Kamerheer vertrekt.
| |
Derde toneel.
de koning alleen.
De liefde was de oorzaak zijns vergrijps; hij verliet zijn' post, om de beminde van zijn hart, die verre van hem, welligt voor altijd, stond verwijderd te worden, nog éénmaal te omhelzen. - Het was slegt, zeer slegt, zijn' post te verlaten. Hadde hij het verzocht. - Maar hij is jong: onbedachtzaamheid is gemeenlijk de gezellinne der jeugd - en dan de liefde!.. - ô Hij leve! Hij leve, en, kan het zijn, om, in de armen van het beminde voorwerp, het huislijk geluk, de grootste aardsche zaligheid, te smaken. | |
[pagina 32]
| |
Vierde toneel.
de koning, alleran.
de koning
(ter zijde.)
Zie: nu juist de broeder.
alleran.
Wat beveelt uwe Majesteit?
de koning.
Hier is mijn besluit op het smeekschrift van den soldaat, die ter dood veroordeeld is. - (Hij staat een' ogenblik met het papier in de hand.) Ik ontvang goede getuigenissen van u, Heer Luitenant! Gij schijnt veel werks van den dienst te maken.
alleran,
op een' min of meer gedwongen toon.
Welk regtschapen man heeft tot hier toe niet met lust en ijver onder den dapperen Gustaaf de wapenen gevoerd?
de koning.
De dapperheid heeft zo vele vleiers als vijanden. - Haar te loven is eigenliefde; haar naar te volgen is deugd.
alleran.
De Vorst, die niet dan gedwongen het zwaard trekt ter verdediging van de vrijheid en de bezittingen zijner onderdanen, en het niet weder in de schede steekt, dan naa deze panden verzekerd te hebben, is niet slegts naarvolgens, maar ook prijzenswaardig. - (Op een' veel betekenenden toon.) Betracht hij
| |
[pagina 33]
| |
daarenboven de deugd en eerbiedigt hij de onschuld, dan moet hij aller harten vermeesteren.
de koning.
De waare roemzucht behoedt hem voor aftewijken van het regte spoor. - Gij zijt nog jong; bevestig u zelven in de gevoelens, die gij aan den dag legt, en algemene achting wordt, in welken stand of rang ook, het loon uwer edele stemming. (Naa een' ogenblik zwijgens.) Uwe moeder woont thands in de hoofdstad?
alleran,
op een' stroeven toon.
Zo als uwer Majesteit bekend is.
de koning.
Zij heeft nog meer kinderen, behalve u?
alleran,
altijd op denzelfden toon.
Nog ééne dochter.
de koning.
Een schoon, een voortreffelijk meisje, naar men zegt?
alleran.
Schoon is zij; doch of zij den naam van voortreffelijk verdient, hangt af van de zuiverheid harer grondstellingen en de onberispelijkheid van haar gedrag.
de koning.
Nu, aan het laatste valt wel niet te twijffelen. Door eene zo uitmuntende moeder opgevoed en algemeen geroemd, als een voorbeeld van verstand, deugd, ingetogenheid en fijn gevoel, kan haar broeder wel | |
[pagina 34]
| |
gerustlijk in een' min onzekeren toon over haar spreken.
alleran.
Zij is waarlijk tot hiertoe een braaf en deugdzaam meisje geweest; doch, Sire! het geen Solon tegen Croesus, aangaande het geluk, zeide, dat pas ik toe op de deugd der vrouwen, vooral in eene grote stad, waar het den vermogenden verleider zelden aan middelen mangelt, om de deugd te doen vallen en de onschuld te bezoedelen.
de koning
(ter zijde.)
Een zonderling mensch! (Overluid, hem het papier ter hand stellende.) Doe dit papier terstond aan den Voorzitter van den Krijgsraad brengen.
Alleran buigt zich en vertrekt.
| |
Vyfde toneel.
de koning alleen.
Het evenbeeld van zijn' vader, zo als men mij dezen dikwijls beschreven heeft. Zo stug, als dapper, zo gestreng in zijne grondbeginzelen, als naauwgezet in zijnen wandel, verenigde hij de deugd van Cato met de onwankelbare trouw van Bayard. Ofschoon der geloofsbelijdenisse van Luther toegedaan, kon dit hem echter niet bewegen, om zijn' eed, aan Johannes en vervolgends aan Sigismundus gedaan, te verbreken, toen dezen den Katholijken Godsdienst | |
[pagina 35]
| |
met geweld in Zweden trachtten in te voeren. ‘Ik heb den Koning onvoorwaardlijk trouw gezworen; ik beklaag zijn' verkeerden geloofs-ijver, doch mijn arm is aan zijn' dienst geheiligd en mijn leven is ter zijner verdediging veil,’ was zijn antwoord aan allen, die hem op de zijde mijns vaders poogden overtehalen. - Zijn zoon komt mij voor in het zelfde spoor te wandelen. - Wat zal hij voor mij kunnen worden, als ik hem broeder noem!
Er wordt aan de deur geklopt; de Koning belt; Duplaise komt binnen.
| |
Zesde toneel.
de koning, duplaise.
duplaise.
(Hij biedt den Koning een' open brief aan.)
Zie hier, Sire! een' brief, ogenbliklijk door een' renbode van Moscou aangebragt! De Heer Valvaise heeft het vredesverdag met den Czaar gesloten; geheel Finland is aan uwe kroon gehecht.
de koning.
(Hij leest.)
Regt zo, mijn vriend! Geene veroveringszucht deed mij het zwaard ontbloten; mijne vijanden dwongen mij er toe, en het belang van Zweden noopte mij, om Finland, naa het eenmaal in mijn bezit gekregen te hebben, niet ligtelijk weder aftestaan.
duplaise.
Finland is eene belangrijke aanwinst voor Zweden; | |
[pagina 36]
| |
het zal uw Rijk tot een' geduchten voormuur verstrekken.
de koning.
Gewis! - Doch, van nabij beschouwd, is dit toch maar eene hersenschim. De Finnen, mijne onderdanen geworden zijnde, staan tot mij in gelijke betrekking, als de Zweden; de eersten krijgen eene even grote aanspraak op geluk en veiligheid als de anderen. In uwen geest redenkavelende, zoude ik er des op uit moeten zijn, om voor mijne nieuwe onderdanen ook een' nieuwen voormuur opterigten, door mijn grondgebied al verder en verder uittebreiden. - Welk een schone dekmantel, om er de drift naar veroveringen achter te verbergen!
duplaise.
Het is in de daad zo, Sire! Ik zie dagelijks al meer en meer, hoe bekrompen de uitzichten der gewone staatkunde bij onzen Vorst zijn, en dat men bij hem de Rijksbelangen uit geen staatkundig, maar uit een menschlievend oogpunt moet beschouwen.
de koning,
den brief teruggevende.
En mijn brave Valvaise volgt, zie ik, den renbode op den voet: hij zal des wel ras hier zijn.
duplaise.
Ongetwijffeld: zijn ijver voor uwen dienst kent geene palen; en hoe zeer moet deze pligtmatige ijver niet nog daarenboven geprikkeld worden door het gevoel, dat zijn Koning hem vriend noemt!
de koning.
Geen' tweelingbroeder zoude ik, meer dan hem, | |
[pagina 37]
| |
beminnen kunnen. Zijne opregte, zijne ongekunstelde ziel bemint mij ook wederkeriglijk, minder nog als Koning, dan als mensch; hij is mijn raadsman in alles; mijn vertrouwde bij gemoedlijke bezwaren en inwendige kwellingen; mijn zedenmeester in mijne dagelijksche bedrijven; nooit verbloemde hij mij de waarheid, zo als die hem toescheen. Het geluk, van zulk' een' vriend te hebben, valt weinig' Vorsten ten deel.
duplaise.
Maar, Sire! zouden er welligt niet weinig Vorsten zijn, die zulk' een' vriend begeren?
de koning.
Zo dit zo is, dan ontzeggen zij zich zelven den hechtsten steun in eene getrouwe pligtsbetrachting, en den besten troost in de moeilijkheden, aan hunnen rang verbonden.
Er worde geklopt; de Koning belt; Christiërn komt binnen; Duplaise vertrekt, tegen wien de Koning onder het uitgaan zegt:
Binnen een uur verwacht ik u met de staatsstukken, die mijne handtekening vorderen. | |
Zevende toneel.
de koning, christiërn.
christiërn.
Mag ik uwe Majesteit allergenadigst bidden, dit | |
[pagina 38]
| |
ontwerp enige ogenblikken met zijne kostbare aandacht te willen vereren?
de koning.
Zeer gaarne, Heer Minister! (Hij leest) - Dit is immers niet volgends het geen wij onderdaags hebben afgesproken?
christiërn.
Hoe zo? mag ik onderdanigst bidden, Sire!
de koning.
Een hoofdgeld, Heer Minister! Dit wordt immers drukkende voor mijne onderdanen? Ik gaf u duidelijk mijn' wensch te kennen, dat gij iets zoudt ontwerpen, bij welks uitvoering mijn volk niets behoefde te lijden.
christiërn.
Met genadig verlof van uwe Majesteit: ik heb mijne gedachten daarover rijpelijk laten gaan en met mijne Raden de zaak overwogen, doch, met eerbiedige onderwerping aan het beter oordeel van uwe Majesteit, is het eenparig gevoelen geweest, dat er, in de plaats hebbende omstandigheden, geene andere maatregelen mogelijk waren.
de koning.
Dan kan er ook thands aan geene maatregelen gedacht worden.
christiërn.
De geldmiddelen hebben echter, gelijk aan uwe Majesteit bekend is, onderstand nodig.
de koning
met drift.
En echter verkies ik geene willekeurige belastin- | |
[pagina 39]
| |
gen van mijne getrouwe Zweden te vorderen. Ik vraag u om een Stelzel van Financiën, dat geregeld draagt, zonder te drukken: niet om afperssingen. In de uitbreiding van de algemene welvaart liggen de bronnen ter stijving van 's Lands schatkist opgesloten. Het vermogen van een' Vorst, die het geluk des Volks vergroot, neemt van zelf toe; hij mag zich verzekerd houden, in de liefde zijner onderdanen, hulpmiddelen te zullen vinden, die de willekeur te vergeefs zoekt. - Dit was de grondstelling van Hendrik den Groten. Toen de Hertog van Savoye hem vroeg, hoe veel inkomsten Frankryk hem opbragt, gaf hij ten andwoord: ‘Zo veel ik wil; want, de harten mijns volks bezittende, kan ik krijgen, wat ik begeer.’ - Dit is ook mijne grondstelling, Heer Minister! - Een goed vader, bemind door zijne kinderen, is van hunnen onderstand verzekerd.
christiërn.
Ik weet, Sire! dat dit ook de grondstelling van den Heer Valvaise is - (glimlagchende) voor het minst heeft hij die gestadig in den mond. - Uwe Majesteit kleeft dezelve ter goeder trouwe aan en kan daarin geene bijoogmerken hebben; maar...
de koning.
Wat maar? - Schrijft gij den Heer Valvaise dan bijoogmerken toe in het voorstaan dezer verheven leer?
christiërn.
Wel niet regtstreeks: (listig) doch de Koophandel
| |
[pagina 40]
| |
weet gedane diensten en verleende voorspraak grootmoediglijk te erkennen.
de koning.
Zo dat, naar uwe mening, Valvaise zich van elders door geschenken zoude belonen laten voor den goeden raad, dien hij, ter bevordering van den handel en ter uitbreiding van de zeevaart, geeft?
christiërn.
Ik meen, met verlof van uwe Majesteit, redenen te hebben, om dit stelligerwijze te mogen verzekeren. Het Huis van Helgreen heeft hem nog in het voorleden jaar... (De deur wordt geopend; Valvaise komt binnen.)
| |
Agtste toneel.
de koning, valvaise, christiërn.
de koning.
Wat zie ik? welkom, mijn vriend! Gij zijt uwen renbode wel spoedig gevolgd. (Hij omhelst hem.)
valvaise.
Hoe meer ik Stokholm naderde, Sire! zo veel te vuriger werd mijn verlangen, om mij weder in uwe tegenwoordigheid te bevinden.
de koning.
Ik heb ook lang uwe wederkomst reikhalzend te gemoet gezien. | |
[pagina 41]
| |
christiërn ter zijde, terwijl Valvaise eene rijkgestikte brieventasch uit den zak haalt, haar den Koning toereikt, en de Koning haar opent en een pergament geschrift, met zegels er aan, leest.
Wat middel mag hij toch bezigen, om hem dermate te begogelen? (Overluid tegen Valvaise.) Is het geoorloofd uwe Excellentie met zijne behouden wederkomst geluk te wenschen?
valvaise.
Ik dank u, mijn Heer Christiërn! mits gij er de Excellentie aflaat.
christiërn.
Als Gezant zijner Majesteit komt u echter deze tijtel met volle regt toe, meen ik......
valvaise.
Ik ben op geene tijtels gesteld, zo als gij weet. Nooit heb ik enige waardigheid of ambt, als zodanig, willen bekleden. Waar ik, als Valvaise, den Koning van nut kan zijn, sta ik hem met alle mijne vermogens, ook met mijn leven, ten dienst - Wij zijn immers daarenboven te oude vrienden, om elkander zo statiglijk te behandelen? Geene Excellenties dierhalve meer, Mijn Heer Christiërn!
christiërn.
Zo als uwe Ex... Zo als gij het beveelt, Mijn Heer Valvaise! Ja wel zijn het al vele jaren, dat ik de eer mogt hebben, u aan het hoofd mijner beschermende vrienden te plaatsen. Mijne dankbaarheid kent ook geene palen. | |
[pagina 42]
| |
de koning.
(Hij legt het pergament met de brieventasch op de tafel.)
Zo dat er aan den afstand van Finland dan niets meer ontbeekt, dan mijne goedkeuring van den gesloten vrede.
valvaise.
Niets anders, Sire! - De binnenlandsche onlusten in Moskovie hebben mij van zelven den weg gebaand, om dit verbond in diervoege tot stand te brengen.
de koning
tegen Christiërn.
Nu, Heer Minister! ik heb u mijne mening te verstaan gegeven. Geen willekeurig hoofdgeld, geene belastingen op de eerste behoeften, geene bezwaren op den Koophandel. Weelde is de moeder van zedenbederf; zedenbederf is de kanker van een' Staat en doet denzelven vroeg of laat ten gronde gaan. Weelde is dierhalve eene binnenlandsche vijandin, die, door een wijs bestuur der Geldmiddelen en der Staatshuishouding, met de meeste vrucht kan bestreden worden, terwijl hetzelve in dien eigen strijd de bronnen moet vinden en openen, om de algemene schatkist te stijven. In dien geest wensch ik door u een Ontwerp te zien beramen - (Hij geeft Christiërn een teken, die daarop, diep buigende, vertrekt.)
| |
[pagina 43]
| |
Negende toneel.
de koning, valvaise.
de koning.
Wat ben ik verheugd, mijn vriend! u weder bij mij te hebben, voor al in deze ogenblikken, daar ik uw' raad en uwe hulp zo zeer behoef.
valvaise.
Toch geene vrees voor een' nieuwen oorlog?
de koning.
Meer dan vrees: de wezenlijkheid is dáár.
valvaise.
Wat zegt gij?
de koning.
Ik ben in de laatste dagen reeds menigmaal in een' heten strijd gewikkeld geweest; - zelfs ben ik gekwetst geworden.
valvaise.
Hemel! gekwetst? - En daar is mij niets, noch onder weg, noch hier, van ter oren gekomen - Zouden de Deenen? - Of welligt de Keizer? Naa het verbond, door bemiddeling van den Kardinaal de Richelieu, met Lodewijk den Dertienden gesloten, meende ik u van dien kant geheel veilig.
de koning.
Ik denk dit met u - Ook is het geen buitenlandsche vijand, dien ik te bestrijden heb ---- Het kwaad schuilt in onzen eigen boezem. | |
[pagina 44]
| |
valvaise.
Dus bij uwe eigen onderdanen? - Wie zijn die reukelozen? - Doch het is met mogelijk.
de koning.
En echter is het zo. Het is wel slegts één mijner onderdanen, die mij alle deze verdrietlijkheden veroorzaakt, doch niet te min denk ik, dat ik zal moeten bezwijken
valvaise.
Noem mij dien elendigen - Vreest gij voor een' vermogenden aanhang?
de koning.
ô Neen! mijne partij is zelve onbewust van de mij toegebragte slagen, en met dat al, zo ik haar niet kan bevredigen en in mijne belangen overhalen, dan is het met mijne rust, met mijn geluk, misschien met mijn leven gedaan.
valvaise.
Ik versta u niet; gij martelt mij.
de koning.
Nu ik zal dan duidelijker spreken: de strijd, dien ik gevoerd heb, is met mij zelven geweest, en die mij denzelven heeft berokkend, is een meisje,
valvaise.
Alzo de liefde? - Hoe zeer beklaag ik u!
de koning.
Maar de hoop op zegenpraal en op genezing der mij toegebragte wonde is niet verloren.
valvaise.
Zo ik u wel verstaan heb, Sire! dan vrees ik daar voor. | |
[pagina 45]
| |
de koning.
Hoe dat?
valvaise
De liefde laat zich bezwaarlijk op eene andere wijze bevredigen, dan door het bezit van het beminde voorwerp. - En zeidet gij niet, dat het één uwer onderdanen was?
de koning.
Ja! Welk nadelig besluit leidt gij hier uit af?
valvaise.
De fiere Gustaaf kan zijne genegenheid nooit geschonken hebben aan eene vrouw, die niet kiesch denkt en gevoelt, en hare bekoorlijkheden tot enigen prijs hoegenaamd zoude veil hebben. - En de edele Gustaaf kan op geen genot doelen, dat hij aan verleiding zoude te danken hebben, en dat met de vernedering, met het ongeluk van een schuldeloos wezen moest gepaard gaan.
de koning.
Bepalen uwe middelen, ter bevrediging van mijn' hartstogt, zich hier toe?
valvaaise.
Ik ken, in het plaats hebbende geval, geene anderen.
de koning.
Is het huwlijk uw' vriend dan ontzegd?
valvaise.
Met eene uwer eigen onderdanen?
de koning.
Waarom meer, dan met eene vreemde? | |
[pagina 46]
| |
valvaise.
Het staatsbelang -
de koning.
Is het mijn Valvaise wel, wien ik zulk eene taal hoor voeren? - Hij, de wijsgeer, de man der Natuur, spreekt, als of hij binnen de muren van een Hof geteeld, op de trappen eens troons opgevoed ware! Welke zedenwet gebiedt den Vorst, die zijn verstand en zijn leven aan het Vaderland gewijd heeft, ook zijn hart aan het zelve opteofferen en, in plaats van eenen Hemel, zich eene Hel te stichten, of, door een' bruischenden stroom van dierlijk zingenot, de vlammen dier Hel te smoren, tot dat zij eindelijk, als de ouderdom genaakt, met verdubbelde woede opblaken en hem geheel verslinden? - En waartoe zal hij zich zulk eenen rampspoed op den hals halen? Voor eene hersenschim: om, door verbindtenissen met vermogende Huizen, zijn' eigen zetel te versterken? - Dwaas! even als of verwantschap ooit een aasje toebragt aan de weegschaal des Regts, wanneer breidelloze staatzucht, wanneer ziedende hartstogten zich in de tegenovergestelde schaal met geweld dringen en den evenaar uit zijne regtstandige rigting ijlings nederwaards rukken.
valvaise.
Ik dank den Hemel u dus te horen spreken. Gebood mijn pligt mij, mijnen Koning voor een' ogenblik de alledaagsche taal der staatkunde te doen horen, de vriendschap, heiliger dan alle andere betrekkingen, noopt mij, het wezenlijk geluk mijns vriends | |
[pagina 47]
| |
te bevorderen. - En zo ik ooit ben gestemd geweest, om de kracht uwer redenkaveling te gevoelen, het is thands, daar mijn eigen hart, door dezelfde drift beroerd, het onschatbaar heil eener gewenschte echtverbindtenis op den waren prijs weet te schatten.
de koning.
Gij, Valvaise! ook verliefd?
valvaise.
Boven alle beschrijving.
de koning.
En het voorwerp der genegenheid mijns vriends, is het zelve mij bekend?
valvaise.
Dat is niet waarschijnlijk, Sire! Een toeval heeft mij het bekoorlijke meisje leren kennen; slegts een enkel uur mogt ik haar zien en spreken. - - Maar, tegen mijn' wil, houd ik mij met mij zelven bezig, in plaats van dat mijne belangneming geheel op de liefde van mijn' Vorst behoorde gerigt te zijn. - De Juffer, die gelukkig genoeg geweest is, om de liefde van den besten Koning, van den edelsten mensch te winnen, is, gelijk ik meen verstaan te hebben, van haar geluk nog onkundig?
de koning.
ô Ja! - Het is nu ruim drie weken geleden, dat de Graaf van Oxenstiern een gemaskerd bal gaf, waar ik, op zijn aanhoudend verzoek, mede verscheen. Bij het openen eener menuët viel mij terstond een vrouwelijk masker in het oog, dat al mijne op- | |
[pagina 48]
| |
merking boeide. Van zulke geronde, evenredige, juist gevormde leden kan men zich geen denkbeeld maken, of men moet ze zelf gezien hebben; hun vorm liet zich te beter beoordelen door de enge, oud Spaansche kleding, die dat betoverende schepzel aan had; de lengte was middelmatig en dierhalve veel behaaglijker, dan die grootte, die in eene vrouw treffend zijn mag voor een' ogenblik, doch op den duur tegenstaat, omdat zij haar te veel naar de manlijke gestalte doet gelijken. Lugtig, als de Westenwind, en buigzaam in alle hare bewegingen, als de Moeder der Bevalligheden, zweefde zij daarhenen en scheen, bij de wendingen des ligchaams, naauwlijks den grond te raken. Met dat al was haar dansen meer eene natuurlijke, beweging, dan wel die gedwongen afgemeten tred en buiging, die kunstig heten mag, doch mij nooit heeft kunnen behagen. Op eens, terwijl zij, bij eene der wendingen, mij digt was genaderd, springen de banden van haar masker los en ik zie regt voor mij het aangezicht van een Engel! Welk een hemelsch wezen! Welk een sprekend, welk een tintelend en toch zagtsmeltend oog! Neen! iets dergelijks bestaat niet meer op de gehele wereld! Als van den donder getroffen, staarde ik haar aan; straks raapte zij haar masker op en onttrok zich aan de rij. - Ik geloof, dat aller ogen op haar gevestigt waren. Kort daarop zag ik haar met een' man en domino spreken en ogenbliklijk verliet zij met dezen de zaal. - Razende ijverzucht maakte zich in eens meester van mijne ziel; geheel buiten | |
[pagina 49]
| |
mij zelven, vroeg ik Oxenstiern, wie die Dame ware, die het gezelschap scheen te willen verlaten; hij noemde mij haar, er bijvoegende, dat de jongman, met wien zij uit de zaal was gegaan, haar broeder en Luitenant onder mijne Lijfwacht was. Het laatste berigt wentelde mij een' zwaren steen van het hart. Zederd heb ik haar onderscheiden reizen in den Schouwburg en nog eens in gezelschap aan het huis van den Graaf zeer aandachtig beschouwd, zonder van haar, of iemand anders gezien te kunnen worden: daar ook heeft mijn Hofschilder Le Roux gelegenheid gevonden, om haar miniatuur zeer gelijkende te trekken. Alle berigten, die ik nopens haar verstand, hare opvoeding, hare inborst en haar gedrag heb ingewonnen, dingen met hare gehele persoon om den rang in voortreffelijkheid. Van dag tot dag is mijne liefde heviger geworden en, naa veelvuldigen strijd en herhaald redentwisten met mij zelven, heb ik ten laatsten vastlijk besloten, haar mijne hand aantebieden en den Zweedschen troon door haar een' onvergelijklijken luister bij te zetten. - En van dit mijn besluit haar kennis te geven, is eene zaak, die ik mijn' vriend Valvaise opdraag.
valvaise.
Een zo zonderlinge als vererende last! Doch, mag ik vragen, waartoe heeft een zo schoon, zo beminnenswaardig man, als Koning Gustaaf, een' pleitbezorger nodig? Behoeft hij zich niet slegts te vertonen, om van zijne zegepraal verzekerd te zijn? | |
[pagina 50]
| |
de koning.
Hier mede zij het zo het wil, doch in dit gevel eischt de voorzichtigheid, dat de zaak in het geheim beklonken worde, alvorens zij algemeen bekend gerake. Ga gij dan, om dat schone schepzel voor mij ten huwlijk te vragen. Het kan u, zulk een' welbespraakt, zulk een' innemend' man, niet falen, terstond te slagen in een werk, waarin uw hart het warmste belang zal nemen, dewijl het geluk uws vriends er mede verbonden is.
valvaise.
Zal ik mij regtstreeks aan de Freule vervoegen?
de koning.
Beter ware het, dat gij eerst met hare moeder spraakt. Zeg haar, dat ik hare dochter onverwijld, in tegenwoordigheid van enige weinige vertrouwde vrienden, wensch te huwen, doch dat deze echt nog een poos behoort geheim gehouden te worden, ten einde aan onrustige geesten geene gelegenheid te geven, om deswege luid te schreeuwen, als of ik het Rijk benadeelde, door mij met geene vreemde Prinses in het huwlijk te begeven. Men behoort de gemoederen langzaam voortebereiden, opdat deze máár geene schokken te weegbrenge. - Ga, lieve Valvaise! ga; ik bouw op uw verstand en op uwe vriendschap, als op eene rots.
valvaise.
Het geluk van mijn' Koning, van mijn' vriend voortebereiden, welk een heerlijke last! De volheid van mijn eigen hart zal aan mijne taal eene kracht, aan | |
[pagina 51]
| |
mijne woorden eene welluidendheid mededelen, die niet missen kunnen belang in te boezemen. Ik gevoel zo levendig, welk eene taak mij is opgedragen! - Ach! wanneer zal ik mijne eigen zaak eens bepleiten mogen? - Doch alvorens uwen last uittevoeren, behoor ik toch te weten, bij wien ik mij vervoegen moet.
de koning.
Had ik u haren naam nog niet eens gemeld? ô Mijn hoofd! Nooit nog kon enig vrouwelijk wezen indruk op mij makan; thands zijn mijne zinnen geheel verward. - Het is Adelaïde....
valvaise,
hevig verschrikkende.
God!
de koning.
Van Gerenholm.
valvaise
ter zijde.
Ik herleef!
de koning.
Het is als of deze naam u ontroert. - Gij denkt misschien aan haren Vader, omdat die, tot aan zijn' dood, zich, tegen de vestiging van onzen Tak op den Zweedschen Troon, heeft aangekant. - Doch dit alles is bij mij zederd lang vergeten. - Adelaïde van Gerenholm. - De woonplaats harer Moeder is naast die van den Grave van Oxenstiern.
valvaise.
Ik ga, Sire! | |
[pagina 52]
| |
de koning.
Tot aan uwe wederkomst begeef ik my in den tuin; tot bezigheden zal mijne ziel in dien tusschentijd niet gestemd zijn.
De Koning vertrekt door eene zijdeur; Valvaise door de deur aan het einde des toneels.
Einde van het Twede Bedrijf. |
|