De dood van Karel
(1820)–Samuel Iperusz Wiselius– Auteursrechtvrij
[pagina 49]
| |
Eerste tooneel.
de graaf van bergen, de heer van montignij.
montignij.
Waarom, ik bid het u, met opzet mij ontweken?
Wat sluit voor mij uw mond? Wat hindert u te spreken?
Ach, Bergen, meldt het mij, wat u zoo onverwacht,
Zoo heimlijk door een bô ter kennis is gebragt!
Indien ik op uw oog, uw houding staat moet maken,
Dan ducht ik zwaren ramp. ô, Wil mij niet verzaken,
Waarom 't ontvangen schrift u angstvol zuchten doet,
Al trof, (dat God verhoe!) die maar mijn eigen bloed.
bergen.
Wat eischt gij, Montignij? Helaas, wat moogt gij vergen?
En echter, 'k mag het niet mijn Ambtgenoot verbergen,
Ofschoon mij 't ingewand van jammerwee versmelt.
montignij.
Wat is het?
| |
[pagina 50]
| |
bergen.
Wat ik u deez dag nog heb voorspeld.
De huichlende Alva, ('k voel mij 't hart vaneengereten,)
Ten spijt der Landvoogdes in Brussels muur gezeten,
Heeft Neêrland tot een hol van moord en roof gemaakt,
En daarom nu zoo lang zijn helschen aart verzaakt,
Om beter 't bloedig wit, door Flips beoogd, te raken.
Hij rigt schavotten op, hernieuwt de strafplakaten,
En stelt een Bloedraad in, die blindlings alles doemt,
Wat hij dat moordgespan als oproerstichters noemt.
Wie slechts voor welgegoed of rijk bekend moog' wezen,
Heeft 's wreedaarts strop, of zwaard, of martelvuur te vrezen,
Waarna hij van hun goed, ofschoon 's Lands wet het wraakt,
(Zoo 't heet, voor 's Konings kas,) zich ijlings meester maakt.
Veel burgers kostte 't reeds op 't moordschavot het leven;
Een aantal Eedlen moest niet min wreedaartig sneven;
De bloem des vegen Staats, de steunsels van het Land,
Maakt Alva met zijn rot als weerloos vee van kant....
Ook zuchten in zijn boei.... Hoe zal ik 't u verklaren?
Zegt nog uw hart u niets?
montignij.
Wil, wil mij 't verdre sparen!
ô Hemel!.... Woede, wraak, vertwijfeling en schrik
Verwislen in deez borst op ieder oogenblik.
Doch neen; verheel mij niets! Verban een ijdel schroomen!
Wat kan mij uit uw mond nog leeds ter oore komen,
Dat meer, dan 't geen ik weet, mijn ziel verpletten zou?
Ik voel mij voorbereid tot d'allerzwaarsten rouw.
Mijn Hoorne?... Spreek!
| |
[pagina 51]
| |
bergen.
Ik beef.
montignij.
Laat me al den jammer hooren!
En Egmond?...
bergen.
'k Acht hen t' saam voor ons en 't Land verloren.
Wat Nassau heeft gespeld aan 't edel Graven-paar,
Heeft de uitkomst reeds gestaafd, is niet dan al te waar.
Men deed nogthans hen niet benevens andren slagten,
Maar schijnt daartoe 't bevel des Konings in te wachten;
Doch wie op dezen grond de minste hoop nog voedt....
montignij.
Heeft nimmer Flips gekend. Zijn heete dorst naar bloed,
Zoo dikwerf aan al de aard en nu op nieuw gebleken,
Zoekt Neêrlands Volk in eens de hartaêr af te steken.
ô Dierbaar vaderland! Erbarm U, Groote God!
Schenke ons uw Almagt steun en uitkomst in ons lot
Mogt, mogt ik slechts mijn hoofd tot straf des Bloedhonds wagen.
Ja, mogt ik hem het staal door 't nokkend harte jagen!
Ik zou, waar 't mij gegund het monster neêr te slaan,
De zwaarste foltering met wellust ondergaan.
bergen.
Men toomt geen snooden Flips door 't neêrslaan van dien eenen:
Hij heeft een duizendtal van Alvaas om zich henen.
Doch hoe dit wezen moog', snel gij naar 't vaderland:
Men stelde toch aan u een vrijgelei ter hand.
Uw koen beleid, uw moed koom' 't zuchtend volk te stade.
montignij.
Ik u verlaten? U ten prooi der ongenade
Des wreedsten Dwinglands?....
| |
[pagina 52]
| |
bergen.
Spreek, wat mij uw bijzijn baat....
Schenk Nederland uw arm en dien het met uw raad.
(Hij toont eenen brief.)
Deez volmagt geeft ons last Prins Karel voortestellen,
Om onverwijld ter hulp van Nederland te snellen.
't Ontbreekt slechts aan een hoofd, zoo veel als hij bemind,
Om met geduchter klem....
montignij.
En Nassau dan, mijn vrind,
Nog meer tot zulk een taak, dan Spanjes Prins, berekend?
bergen.
Den lastbrief, als gij ziet, heeft Nassau zelf geteekend;
En bovendien, (gij kent zijn trouw en heldenmoed,)
En huis en erf verpand, om met zijn goed en bloed
Te vliegen tot behoud der droeve Nederlanden.
Men wil zelfs, dat hij reeds den Dwingland aan dorst randen
En ras op Brabands grond gewapend wordt verwacht.
Zijn broeder Lodewijk verzamelt mede een magt,
Waar de Eems haar waatren stort in 't zout der Noorder plasschen.
Daarbij moet langs de Maas zich Alva zien verrasschen
Door ballingen, waarmeê, ter fnuiking van 't geweld,
Hoogstratens fiere Graaf manmoedig trok te veld.
Ik bid u, is 't mijn lot op Spaanschen grond te sneven,
Spaar gij, nu 't nog kan zijn, voor 't vaderland uw leven!
Begeef u straks van hier; zoek Nassau op, en stel
Dien Prins dit schrift ter hand... Vaarwel, mijn vriend! Vaarwel!
(Hij geeft aan Montignij een geschrift over.)
| |
[pagina 53]
| |
montignij.
Laat me u, misschien voor 't laatst, nog eens in de armen drukken!
(Zij omhelzen elkander.)
bergen.
Maak spoed!.... De Hemel doe uw vlugt naar wensch gelukken!
(Montignij vertrekt.)
Algoedheid blijf zijn schuts en eindig Neêrlands rouw!
Maar 'k zie de Koningin.
| |
Tweede tooneel.
elizabeth, de graaf van bergen.
bergen.
Is 't u bekend, Mevrouw,
Hoe Alvaas dwinglandij in 's Konings Nederlanden
Het moord- en martelvuur op nieuw heeft doen ontbranden?
elizabeth.
Wat zegt gij?.... Alva zou des Konings wil versmaên?
bergen.
Zou zonder 's Konings last een Alva 't ooit bestaan,
Om Hoorne en Egmonds Graaf trouwloos in boei te knellen,
Ja zelfs, Margreet ten trots, een Bloedraad in te stellen,
Die, vliegend van zijn wenk, voor regt en wetten doof,
Het schreiend Land vervult met plondering en roof,
En ieder uur den grond in vlekken, steên, en dorpen,
Het bloed van Burgerij en Adel in doet slorpen?
De moord giert overal schuimbekkend in het rond,
En wat nog wijken kan, ontvliedt der vadren grond,
| |
[pagina 54]
| |
Beroofd, berooid, en raakt, en geeft het al ten prooie,
Niet anders, dan weleer het overschot van Troje,
Met losgereten hair en oogen uitgeschreid.
elizabeth.
'k Heb heden nog den Vorst....
bergen.
Men heeft ook u misleid.
Er leeft nogthans een held, die zoo hij wil....
elizabeth.
Oranje?
Ik ken zijp deugd en trouw.
bergen.
't Is de Erfgenaam van Spanje,
't Is Karel, die zoo vaak de Belgen voor dorst staan,
Hij is het, waar wij 't oog, het hopend oog op slaan.
Daar komt hij! Hoe bedrukt, met tranen zelfs in de oogen.
| |
Derde tooneel.
elizabeth, karel, de graaf van bergen.
karel.
Ik voel mij met uw Land, ô Graaf, op 't diepst bewogen.
Ik wist van Alvaas wrok en haat en bitterheid,
Doch dacht u echter niet zoo wreed een lot bereid.
bergen.
Zijn bloed- en plonderzucht wordt uur aan uur verwoeder.
Men treurt om vriend, om kroost, om vader, of om broeder,
| |
[pagina 55]
| |
Gemarteld en ontzield door houtmijt, zwaard, of koord,
Of levend onder de aard, of in den vloed gesmoord;
En wie het wreed verlies dier panden durf beschreien,
Hij ziet zich dadelijk een zelfde lot bereien.
Het Hof van Alva leent verspieders slechts het oor,
Maar geen gebed, of zucht, of weeklagt vindt gehoor;
Ja 't spreekwoord is den Gier als in den mond bestorven,
Wanneer een man van staat de halsaêr wordt doorkorven,
Dat dit aan Spanjes Vorst het grootste voordeel geeft,
Wijl 't hoofd eens zalms meer wigt, dan honderd vorschen, heeft.
karel.
Mijn ziel betreurt uw leed.
bergen.
Wie zou u niet waardeeren?
Niet Vijfden Karels beeld in u, zijn kleinzoon, eeren?
Men kent alom uw deugd, vooral in Nederland.
karel.
Wat baat het? Neêrlands lot staat niet in Karels hand.
bergen.
En echter gij alleen zijt ons ten steun gebleven.
karel.
Hoe ik, die zelf mij zie van haat en nijd omgeven?
bergen.
Deez weeklagt moog' teregt op 't Hof uws vaders slaan,
Maar Spanje zingt uw roem en Neêrland bidt u aan.
Des Grooten Karels mond voorspelde reeds uw glorie.
Ik doel op oorlogsdaên, lauwrieren, noch viktorie,
(Want menig booswicht, wien die glans ten deele viel;)
| |
[pagina 56]
| |
Ik heb het oog alleen op uw verheven ziel,
Vol deernis met den ramp van uw natuurgenooten.
karel.
De hofpraal heeft die ziel voor deernis niet gesloten.
(Elizabeth aanziende.)
Ik weet, wat lijden is. Misschien zelfs geeft de smart,
Die Karels erfdeel was, meer weekheid aan zijn hart;
En Neêrlands bloedig wee perst tranen uit zijn oogen.
bergen.
Het staat, ô Prins, aan u die tranen op te droogen.
karel.
Aan mij?
bergen.
Geheel aan u.
karel.
'k Versta die reden niet?
bergen.
Gij redt ons, zoo gij wilt, en eindigt ons verdriet.
IJl heen naar Nederland! Gij zult van alle kanten
Uw poging zien geschraagd en Alvaas Lijftrauwanten
Verdrijven van dien grond, ter straf der tyrannij.
Er mangelt slechts een hoofd.... Dat hoofd, ô Prins, zijt gij!
(Tegen Elizabeth.)
Ach; dat uw raad, Vorstin, mijn aanzoek wilde schoren!
elizabeth.
Bedenk, hoe alles hier en oogen heeft en ooren.
Zoo iets van dit gesprek aan Flips 't vermoeden gaf,
Uw lot zou....
| |
[pagina 57]
| |
bergen.
'k Wacht, Mevrouw, hier evenwel mijn graf:
Ik acht mij van mijn Land voor eeuwig afgescheiden.
elizabeth.
Het dreigt niet u alleen, maar u en Karel beiden.
bergen.
Hij vloekt, niet min dan ik, die wreede dwinglandij.
elizabeth.
Maar Karel vraag' vooraf, wie hier de dwingland zij.
(Tegen Karel.)
Het is uw vader, Prins! Natuur heeft ook haar regten.
Laat hen, wien 't beter voegt, dat hachlijk pleit beslechten,
Maar waag u zelven niet, beneveld door die glans,
Aan 't eindeloos gevaar van zulk een wisselkans.
karel.
Hoe streelend voor mijn ziel, hoe troostrijk voor mijn smarte,
Dat u mijn lijfsbehoud zoo teder gaat ter harte!
elizabeth.
Ik zie maar al te veel, waartoe gij overhelt.
bergen.
Men vraagt zijn hulp alleen ter stuiting van 't geweld;
Om 't neêrgeslagen Land tot hoofd en troost te strekken,
Geenszins om tegen Flips gewapend op te trekken;
Integendeel behoudt hij Nederland voor hem,
Indien hij de ijzren vuist berooft van kracht en klem.
karel.
Wie geeft daartoe mij 't regt?
| |
[pagina 58]
| |
bergen.
Het leed, waarmeê wij kampen,
De beê van Nederland, de nood, uw eigen rampen.
karel.
En Nassaus Prins?
bergen.
Ook hij wenscht u tot Hoofd van 't Land.
Begeert ge een klaar bewijs? Zie hier zijn eigen hand!
(Hij geeft Karel den hierboven gemelden brief over.)
karel,
gelezen hebbende.
Oranje zelf.... Welaan!
elizabeth.
ô God!
(Tegen Karel.)
Gij zijt verloren.
(Tegen Bergen.)
Bedenk....
bergen.
Bedenk veeleer, wat lot hem is beschoren.
Het is ook u bekend, hoe zeer hem Alva haat
En lang met Spinola naar 's Prinsen leven staat.
(Tegen Karel.)
Laat geen bedenking meer uw ijvergloed betoomen.
Indien het mij gelukt hier 't wakend oog te ontkomen,
En Flips onbuigbaar blijft, welligt bij 't wederzien
Zal dan mijn mond u hulde als Graaf en Hertog biên.
elizabeth.
ô Doodlijk overleg! Doorzie het voorstel nader.
Nog eens: bedenk, wien 't geldt! Het is uw eigen vader!
| |
[pagina 59]
| |
Ik bid u, is mijn rust, is u mijn leven lief,
Ontdoe u bovenal, ô Karel, van dien brief!
karel,
het geschrift op nieuw doorloopende.
Men leez' hem nogmaals.
elizabeth.
Ach!
karel.
Wiens boezem zou niet branden?
Genoodigd door de bloem van 't Volk der Nederlanden,
Door Nassau, Brederode en Marnix. Ja, Mevrouw,
Ik moet hun wensch voldoen.
elizabeth.
Waar eindigt ooit mijn rouw?
bergen.
De stem der menschlijkheid is boven alles heilig.
elizabeth.
De Vorst....
karel.
Ik deer hem niet; integendeel 'k beveilig
Een land, dat zonder mij voor hem verloren gaat,
En dwing hem, tot zijn heil, te luistren naar mijn raad.
elizabeth.
De Koning ziet dit in met gants verschillende oogen.
Men neem' nog eens een proef, of niet zijn mededogen....
karel.
Heeft immer dat gevoel zijn boezem aangedaan?
Dit tuig' ons Azia, dit tuig' de Amerikaan!
| |
[pagina 60]
| |
Ken, ken hem, als hij is; ja, ken zijn inborst nader!
Of weet gij, wat hij deed omtrent zijn eigen vader?
Ja, weet gij, hoe die Vorst, door de aarde als aangebeên,
En armoede en gebrek in 't klooster heeft geleên,
En door 't beleid zijns zoons, (wiens harte moet niet beven?)
Naar allen schijn, met gif beroofd is van het leven?
Is hij mijn vader? Neen!
elizabeth.
Maar toch uw Opperheer.
Wie gaat er zonder schuld zijn wettig Vorst te keer?
karel.
Ik hoor de stem des regts, de roepstem van 't geweten.
Ik hoor den hollen klank, het rammlen van de keten,
Die 't edelst volk der aard onmagtig na zich sleept,
En 't snerpen van de roê, waarmeê het Alva zweept.
Zijn bede dringt me in 't hart, zijn noodkreet klinkt me in de ooren;
Het is des Hemels wil: ik moet die beê verhooren.
De orkaan giert huilend rond; de stroom dringt feller aan;
Ik zie, verhoed ik 't niet, een bloeiend land vergaan.
Ja, kon de Batavier, ook zonder mij, zich weeren,
Gelukte 't hem een wijl het driest geweld te keeren,
Dat dan voor 't minst mijn moed, tot straf der tyrannij,
Den dijk, door hem gelegd, ten barm en steunsel zij!
Of moest ik in het eind dien keerdam zien verdelgen,
Dan moog' de wieling mij met Nederland verzwelgen!
Ja, vlieden wij dit Hof, gewijd aan moord en schrik,
En strijden wij voor 't regt tot onzen jongsten snik!
elizabeth.
Ach, overweeg nog eens, wat onverbreekbre banden
En u en mij aan Flips....
| |
[pagina 61]
| |
karel.
Ik ga den Nederlanden,
Waarheen de pligt mij roept, volvaardig bijstand biên.
(Tegen Bergen, terwijl hij het geschrift in zijne borst verbergt.)
Vermom u in 't gewaad eens kloosterlings. - Misschien
Gelukt het ons, met mij ook u deez grond te ontvoeren.
(Tegen Elizabeth.)
Laat geen verkeerde zorg om mij uw ziel ontroeren!
(Hij kuscht haar de hand.)
Vaarwel!
elizabeth.
Gij hoort mij niet?
karel.
Het is mijn pligt te gaan.
(Zoo als Karel en de Graaf van Bergen zich willen verwijderen, stort Flips, met Ebolij en ettelijke Hovelingen, door eene zijdeur in het vertrek, terwijl tegelijk van achteren door de groote deur de Lijfwacht zich vertoont.)
| |
Vierde tooneel.
flips, elizabeth, karel, bergen, ebolij, hovelingen en lijfwachten.
elizabeth,
in eenen stoel nederstortende.
ô Hemel!
flips,
op Bergen wijzende.
Grijp, mijn wacht, dien oproerstichter aan!
(Bergen wordt door twee krijgslieden aangegrepen.)
| |
[pagina 62]
| |
(Tegen Elizabeth.)
Onttrek u aan mijn oog!
(Elizabeth gaat waggelende van het Tooneel.)
elizabeth,
onder het heengaan.
Wat jammer zien wij nadren!
flips,
tegen Karel.
Geef hier, geef hier dien brief, gij schuim der staatsverraadren!
Men wete, wie zij zijn.
karel,
terwijl hij langzaam het geschrift uit zijne borst haalt.
Dit wordt u straks gegund,
Indien gij nog uit de asch de namen lezen kunt.
(Zoodra hij dit zegt, ontsteekt en verbrandt hij den brief aan een der standaardlampen.)
flips,
toeschietende.
ô Woede!.... 't Is te laat.
bergen,
tegen Karel.
De dank des Nederlanders
Zij u, ô Prins, gewijd!
flips,
tegen Bergen.
Wie zijn uw medestanders?
(Tegen Ebolij.)
Ontbied hier Spinola!
(Ebolij geeft dit bevel van Flips over aan eenen der Hovelingen, die daarop vertrekt.)
(Weder tegen Bergen.) Wie nam aan 't vloekrot deel?
| |
[pagina 63]
| |
bergen.
Dat zult gij nooit verstaan.
flips.
Men wring' 't hem uit de keel!
Een langzaam martelvuur, de scherpste foltertuigen....
bergen.
Zijn magteloos, om mij den sieren nek te buigen.
De vrije Batavier ontziet geen beulenrot;
Aan eed en pligt getrouw, braveert hij 't hardste lot.
Geens dwinglands dreigend oog kan mij verschriklijk wezen.
Ik leerde van der jeugd, mijn God alleen te vrezen.
Ook weet ik, als mijn geest zijn leemen hut verlaat,
Dat zelfs in 't dal des doods die God mij gadeslaat.
Verzadig dan uw wrok, ontneem, ontruk mij 't leven,
Een leven, aan mijn Land voorlang ten prijs gegeven!
Waar 't Neêrlands heil betreft, is mij geen leed te groot.
Beschouw mij echter niet, als haakte ik naar de dood:
Ik ben daartoe te teêr gehecht aan kroost en gade;
Doch 'k geef hen in de schuts van Hem, die vroeg en spade
Zich vader van den wees en man der weduw toont,
En zelfs in 't nageslacht der vadren deugd beloont.
Die moed, waarvan ik blaak, die nood en dood durf tarten,
Bezielt heel Nederland en gloeit in alle harten;
Ja, elke druppel bloeds, die op uw wenken vloeit,
Is 't zaad, waaruit weldra een strenge wreker groeit.
Gij moogt, door trots verblind, dat heerlijk bloed doen stroomen,
Nooit zult gij 't vrijheidsvuur in Neêrlands Volk betoomen.
Haast rukt het, u ten schrik, het lemmer uit de scheê,
En fnuikt uw oorlogsmagt te veld en op de zee
Met dien aêlouden moed, die voormaals 's Tijbers heiren
| |
[pagina 64]
| |
Vernielde of smooren deed in slijkmoeras en meiren.
Zoo ook zal daar uw magt en Spanjes glans vergaan.
Een straffende Engel staat gereed, om toeteslaan,
En geeft u, met den moord van duizenden beladen,
Nog bij uw leven zelfs, ten prooi en spijs der maden;
En stelt op 't laatst de dood een eindpaal aan dat wee,
Dan voert gij 's aardrijks vloek in 't grafgesteente meê.
flips.
Men sleep' den muiter weg!
bergen.
Ja, doe uw wraak voltrekken.
(Bergen wordt weggevoerd, doch vervolgt onder het heengaan.)
Ach, Karel, mogt mijn dood aan u tot redding strekken!
karel.
Vaarwel, vaar eeuwig wel! Ik ook voorzie mijn lot.
Doch hoe het ga, ik weet, ik weet, die zelfde God,
Die Bergens toevlugt is, zal mij ook niet begeven.
(Tegen Flips.)
Wat toeft gij nog? Beneem met hem uw zoon het leven!
(Tegen Ebolij.)
Maar gij, mijn Ebolij.... Ach!.... Zoo ik denken moet,
Dat gij met Spinola....
ebolij.
Helaas! Ik had mijn bloed
Voor u, mijn kweekling, veil;... maar Koning Flips, uw vader,
Gebood.... Als onderdaan....
karel.
Verklaar u slechts niet nader.
| |
[pagina 65]
| |
Waartoe met eigen mond uw euveldaên ontdekt?
Doch 't grieft me uw grijze kruin met schand te zien bevlekt.
ebolij.
Ach, Prins, mijn naberouw!... ô Kon me uw gunst vergeven...
karel.
Gij schreit.... Het is genoeg.
flips,
tegen Ebolij.
Wat hebt ge aan hem misdreven?
Een vadermoorder....
karel,
tegen Flips.
Ik?.... Dat 's Keizers schim besliss',
Op wien van ons die naam het meest toepasbaar is....
Doch wenscht gij nog u zelv' voor meer verwijts te sparen,
Zoo spreek mijn vonnis uit!
flips,
tegen de wacht.
Men doe hem streng bewaren!
Dat niemand, wie het zij, den aterling genaak'!
(Karel wordt weggevoerd, door Ebolij en alle de overigen, behalve Flips, gevolgd.)
| |
Vijfde tooneel.
flips
alleen, en een oogenblik daarna Spinola.
Beef, beef, Elizabeth, voor 't zieden van mijn wraak!
Gij hebt haar op uw hoofd bloedschendig aangeschonnen.
Maar Karel.... Wat gedaan, of liever, wat begonnen?
Welaan, men neem' 't beleid van Spinola te baat,
Om 't Rijk verlost te zien van zulk een onverlaat;
Want wordt hij door den Raad der Geestlijkheid verwezen,
Wat heb ik dan verwijt, of wederstand te vrezen?
Bedwingen we ons een wijl: ik zie den Kardinaal.
| |
[pagina 66]
| |
Zesde tooneel.
flips, spinola.
spinola.
'k Begaf mij op uw last, ô Vorst, naar deze zaal.
Wat voorval doet u dus van schrik of gramschap beven?
flips.
Men heeft het staatsverraad ten hoogsten top gedreven.
spinola.
Ik weet, dat Montignij uw wraakzwaard is ontgaan.
flips.
Dit is het niet: men rent hem spoorslags achteraan:
Vergeefs beproeft hij 't lot van Bergens Graaf te ontvlugten.
Veel zwaarder is de ramp, die mij dit uur doet zuchten.
Wie kon 't gelooven?
spinola.
Wat?
flips.
Mijn Gemalin en Zoon
Beraamden Alvaas val en mij den felsten hoon.
spinola.
Gij hebt dat harteleed u zelv' alleen te wijten.
Waarom zoo lang gedraald? Waarom de tijd te slijten
Met angstig overleg? Waarom niet doorgetast?
flips.
Helaas; ik vreesde wel, of liever 'k stelde vast,
| |
[pagina 67]
| |
Dat Karel 's muiters zaak ter harte had genomen,
Maar voedde nog de hoop, hij zou tot inkeer komen,
En leenen in het eind het oor aan onzen raad.
spinola.
Wat breidelt hem, die dus de Priesterschap versmaadt,
En zoo weêrspannig is aan Kerk- en Godsdienstwetten,
Om voor een kettersch volk zich in de bres te zetten?
flips.
Ik vraag u raad.... Dan ach; een raad, waarvoor ik beef!
spinola.
Gij kent de schuld uws zoons?
flips.
Wat zal men doen?
spinola.
Hij sneev'!
flips.
Hij sneev'?.... Hoe Spinola? Ik, ik mijn zoon verwijzen?
Hoe zou geheel Euroop mij laken?
spinola.
Neen, u prijzen,
Ja zingen tot uw lof, als 't overtuigend ziet,
Dat Spanjes Rijksmonarch, waar godsdienstpligt gebiedt,
Zijn eigen bloed niet spaart, maar zelfs natuur doet zwichten.
Hoe kunt ge uw vroomheid ooit een schooner eerzuil stichten?
Zoo houdt met alle regt in u ook de eernaam stand,
Door Romes gunst weleer verleend aan Ferdinand.
flips.
Mijn eigen zoon....
| |
[pagina 68]
| |
spinola.
Die zoon begunstigde den ketter,
En wie met ketters heult, hem sla uw magt te pletter!
Ook kent gij niet genoeg het harte van dien zoon:
Hij dingt gewis u eens naar leven of naar kroon.
flips.
Welaan, vergaêr uw Raad: ik stel hem u in handen.
Beslis, wat oirbaar zij voor mij en voor mijn landen;
En wat dan ook het lot van Spanjes Kroonprins zij,
Voorzeker blijft mijn hand van 't bloed des jonglings vrij.
Einde van het Vierde Bedrijf.
|
|