De dood van Karel
(1820)–Samuel Iperusz Wiselius– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| |
Eerste tooneel.
de graaf van bergen, de heer van montignij.
montignij.
Gij hebt de maar verstaan van Karels triomferen?
bergen.
Die jongling schijnt bestemd, om Koning Flips te leeren,
Is niet die wreede ziel ten eenemaal verblind,
Hoe 't best een Oppervorst de harten aan zich bindt.
montignij.
Gij weet toch uit hetgeen mij Hoorne heeft geschreven,
Hoe Flips het knellendst wee alreeds heeft opgeheven.
bergen.
Zoo gunstig wordt door mij dat schrijven niet beschouwd.
Neen; vlei u niet zoo ras.
montignij.
't Gedrag, dat Alva houdt,
Bevestigt, wat ons hier des Konings Raad deed hooren.
Hij heeft geen andre last, dan 't oproervuur te smooren.
Niet de allerminste schijn van strengheid merkt zijn daên.
| |
[pagina 20]
| |
bergen.
En zou mij dit terstond van alle vrees ontslaan?
montignij.
Het waar belang van Flips is vrede en rust te stichten.
bergen.
Men ziet de Vorsten vaak het tegendeel verrigten
Van dat, waar 's volks geluk en hun belang voor pleit.
Wie weet, wat jammerwee die zoete zang bereidt?
Mij dunkt, ik zie den Vorst, zoodra hij slechts hoort spreken
Voor 's Nederlanders zaak, van grimmigheid verbleeken,
En met een valschen lach op 't anders stuursch gelaat,
Een doel vermommen, waar zijn ziel van zwanger gaat.
En zeg mij bovendien, waarom ons tot op heden
Geen pleeggehoor vergund, hoe dringend ook gebeden,
En 't hooren van ons pleit hardnekkig steeds ontgaan?
montignij.
Men heeft ons dat gehoor dit uur toch toegestaan.
Geloof mij, Alva moet alleen het beeldenbreken,
De schennis van 't altaar en 't leed der Priestren wreken,
Doch wat nog bovendien bij ons misdreven is,
Daarvoor schenkt hij, in naam van Flips, vergiffenis.
bergen.
Vergiffenis?.... Gij uit dat schandwoord zonder beven?
Wat kan hij bovendien aan Nederland vergeven?
Vergiffenis? Waarvoor? Omdat men, warsch van dwang,
Bedaard zich hooren liet voor 't algemeen belang?
Een adder, Montignij, ligt onder 't gras verscholen.
Ach, dat ik in mijn vrees bij de uitkomst bleek te dolen!
Doch alles, wat ik zie, verkondigt nieuw verraad.
| |
[pagina 21]
| |
montignij.
Wat baat hem onze ramp? En is niet Neêrlands Staat
De beste steun en stut voor Spanjes alvermogen?
Wat doelwit zou de Vorst met zulk een list beoogen.
bergen.
Vraag nimmer, wat een Vorst, als Koning Flips, bedoelt.
Hij houdt zijn oogmerk steeds met duisterheid omwoeld.
Geen Staatsman, hoe gespitst, kon immer uit zijn trekken,
Hetgeen zijn ziel verlangt, met zekerheid ontdekken.
Zoek vrij hem jaren lang met aandacht gaê te slaan,
Hij weet, in list volleerd, den scherpsten blik te ontgaan.
Een driftenheir beheerscht het hart der stervelingen,
Waardoor 't, nu hier, dan daar, zich buiten 't spoor laat dringen,
En weet men, wat het meest hun zielsverlangen wekt,
De sleutel tot hun hart is mede ras ontdekt;
Maar nimmer nog heeft Flips zijn doel door drift verraden.
Wat ried hem in het bloed zijns onderdaans te baden?
Zou 't godsdienstijver zijn? Geloof dat sprookje nooit:
De godsdienst is het mom, waar zich zijn list meê tooit;
Want wierd hij inderdaad door godsvrucht aangedreven,
Hij zou zich niet zoo blind der wellust overgeven.
Of zet hem willekeur en loutre dwanglust aan,
Waarom verdrukt hij dan den slaafschen Kastieljaan,
Gedwee in 't hardste juk; die, zonder schijn van klagen,
In alles willig buigt voor 't vorstlijk welbehagen?
Neen, hoe gematigd thands Toledoos lastbrief schijn',
Een hart, als dat van Flips, moet ons vijandig zijn.
Ik wensch hierom te meer naar 't vaderland te keeren.
Laat ons nog dezen dag een vrijgelei begeeren;
En gunt men ons dien wensch, ik zet, zoo veel als gij,
| |
[pagina 22]
| |
Het denkbeeld van bedrog dit oogenblik ter zîj;
Maar hoop geen wederzien van vaderland en magen,
Indien ons door den Vorst die beê wordt afgeslagen.
| |
Tweede tooneel.
de prins van ebolij, de graaf van bergen, de heer van montignij.
montignij,
tegen Ebolij.
Zijt welkom!
bergen.
Karel heeft der Mooren heir vernield?
ebolij.
Met Vijfden Karels moed en koenen raad bezield,
Heeft hen mijn voedsterzoon gevangen of verslagen.
Men hoort heel Spanje door van 's Prinsen lof gewagen.
bergen.
Geloof mij, Ebolij, in Spanje niet alleen
Wordt Spanjes Erfgenaam gevierd en aangebeên.
ebolij.
Men zou ligt Nederland weldra in rust aanschouwen,
Mogt Flips 't beheer diens Lands den Kroonprins toevertrouwen?
bergen.
Gewis! Doch zonder hem wordt ook de rust hersteld:
Men blijv' zijn eed getrouw, betoom' het driest geweld,
En doe de veiligheid met vrijheid wederkeeren:
Men hoorde ons van den Vorst niets meer, dan regt, begeeren.
| |
[pagina 23]
| |
ebolij.
Toledoos zagt bestuur, zijn minnelijk gedrag
Legt 's Konings goeden wil voor Neêrland aan den dag.
bergen.
Het schijnt zoo inderdaad. Maar zeg mij, zoo de Koning
Met Neêrland niets bedoelt, dan vrede en gunstbetooning,
Waartoe dan 't magtig heir, dat Alva vergezelt?
ebolij.
Wat vraag!.... Wijl Margareet het doemenswaard geweld,
Gepleegd aan Priesterschap en choorsieraad en kerken,
Door haar gezag alleen kon straffen, noch beperken,
En ieder dag op nieuw het onbesuisd gemeen,
Zoo 't niet geteugeld wierd, kon brengen op de been.
Dat heir is dus bestemd, om 't schuim des volks te toomen:
Of kent gij iets, dat meer, dan oproer, is te schroomen?
bergen.
Maar heerschzucht wil te vaak voor oproer door doen gaan,
Wat wettelijk voor regt en vrijheid werd bestaan.
Zij zal in 't edelst doel, in 't loflijkst onderwinden,
Weêrstreeft het slechts haar zin, terstond een misdaad vinden.
De kleinste tegenspraak beschouwt zij als een hoon.
Zij wil, dat alles bukke en buig' voor haar geboôn;
Ja, dat een volk gedwee ten spel der bloeddorst strekken
En, als het weerloos lam, hem zelfs de hand zal lekken,
Die bijl en moordpriem slijpt, waar straks die wreede hand
't Onnoozle dier meê wroet in strot en ingewand.
ebolij.
Beschouwt ge ook even zoo het gruwzaam beeldenstormen?
| |
[pagina 24]
| |
bergen.
Geen stervling mag van mij dat honend denkbeeld vormen.
Maar zou het oproer zijn, wanneer men driest geweld,
Door koen beleid en moed, krachtdadig palen stelt?
Wanneer een volk, gezweept door dwangzuchts ijzren roede,
Het martlen om 't geloof en vreemde plondraars moede,
Het weeren van dat leed den Vorst eerbiedig vraagt?
Wanneer het door den trots eens vuigen hoops geplaagd,
(Een hoop, in wederwil van 't geen men had bedongen,
In staats- en krijgsbestuur meinedig ingedrongen,)
Dier schennis weêrstand biedt, des landzaads regt verweert,
En voor zoo schoon een doel gevaar en dood braveert?
Wil Flips, (en 't is zijn zaak,) 't gebeurde doen vergeten,
Hij hoor' de stem des regts en boei niet meer 't geweten;
Of leent hij langer nog aan kwaden raad het oor,
Men graaft, aleer men zwicht, en dijk en dammen door,
En geeft geheel het land op nieuw ten buit der baren.
Zoo zal hij in het eind, doch dan te spade, ontwaren,
Dat geen geweld, hoe groot, een volk in boeien knelt,
Zoo 't eens zijn regten kent en prijs op vrijheid stelt.
ebolij.
'k Beken, dat edel vuur, waarvan ik u zie blaken,
Doet ook in mijne borst de vrijheidsmin ontwaken;
Gij overtuigt gewis den Vorst door zulk een taal.
Hou moed; bedwing u niet: hij nadert reeds de zaal.
| |
[pagina 25]
| |
Derde tooneel.
flips, spinola, de prins van ebolij, de graaf van bergen, de heer van montignij, hovelingen, geestelijken, paadjes, lijfwachten.
flips,
zich in eenen armstoel plaatsende.
Wat reden spoorde u aan dit pleeggehoor te vragen?
Wat wenscht gij van mijn gunst? Wat hebt gij voor te dragen,
Terwijl alreeds de beê, der Landvoogdes gedaan,
Voor verre 't grootste deel door mij is toegestaan?
bergen.
We ontvingen wel berigt, dat gij 't verzoek der Eedlen,
Aan vrouw Margreet gedaan, en met den naam van beedlen
Bestempeld door uw Raad, goedgunstig hebt verhoord;
Maar de oorzaak, die ons t' saam naar Spanje heeft gespoord,
Het schrift, bij onze komst u plegtig aangeboden,
Die ware schilderij van 's Nederlanders nooden,
Behelst, gelijk gij weet, ô Vorst, oneindig meer.
Ik smeek dus, als Gezant, aleer ik wederkeer',
Te hooren, wat door u daarop mag zijn besloten.
flips.
Indien het Neêrlandsch volk, vooral indien uw Grooten,
Wier zucht naar meer gezags, op loos beleid gespitst,
Den wrevelmoed gekweekt, de muitzucht aangehitst
En Keizer Karels gunst met ondank heeft vergolden,
De welverdiende straf wierd vrij- en kwijtgescholden,
Zou dan nog niet genoeg, naar dat gij beiden meent,
| |
[pagina 26]
| |
Of meer, dan 't geen men ooit dorst hopen, zijn verleend?
Of hield men mij misschien naar regt daartoe verbonden?
bergen.
Herstel van regt en wet, verbroken en geschonden,
Is alles, wat door ons eerbiedig wordt gevraagd,
Niet van vergiffenis wordt bij 't verzoek gewaagd.
't Is billijkheid, 't is trouw aan eden, aan bedingen....
flips.
Dit was van ouds de leus van Neêrlands muitelingen.
bergen.
De Nederlander, Vorst, (verschoon mijn vrije taal!)
Verdiende nooit van u een bitsch en straf onthaal.
Zijn klagten, waar uw Hof het oor voor hield gesloten,
Zijn niet uit bandloosheid of wrevelmoed gesproten.
Zoo zagt en koel van aart, als schrander van beleid,
Verliet hij zelden 't spoor van rede en billijkheid,
En taaij geduld is een van 's volks karaktertrekken;
Maar wil men hem den dwang ten speelbal doen verstrekken,
Of waar het, hoe dan ook, zijn dierbre vrijheid geldt,
Daar heeft hij 't leven veil ter fnuiking van 't geweld.
Dit is door menig Vorst te deerlijk ondervonden.
Uw Groote Vader zelfs heeft nooit zich onderwonden,
Het Nederlandsche volk te trappen met den voet;
Men zag integendeel hem vaak den overmoed
En onverdraagbren trots van Spaansche Hovelingen,
Teregt bij ons gehaat, met kracht en klem bedwingen;
Ja, doelde hij misschien op onbepaalde magt,
Zijn wijsheid had er nooit in Neêrland naar getracht,
Om willekeur aldaar als kroonregt in te voeren.
Hij wist te wel, wat kracht dat Land heeft in zijn moeren,
| |
[pagina 27]
| |
En hoe de Batavier, tot wederstand gesard,
Met onbezweken moed, de doodsgevaren tart.
Waar zijn de Belgen toen van eed en pligt geweken?
Waar is toen niet hun trouw dien schrandren Vorst gebleken?
Waar schoorden zij in nood zijn troon niet met hun geld?
Waar niet door heldendeugd zijn glorie in het veld?
flips.
Staak vrij dien woordenpraal! Of meent gij Flips te leeren,
Hoe hij, als Opperheer, zijn volken moet regeeren?
Versleten perkament, den Vorsten afgeprest,
Ziedaar den ijdlen waan, waarop ge uw eischen vest!
Of wilt gij Karels Zoon den onderdaan doen vragen,
Wat wijzen van bestuur hem al dan niet behagen?
Uw Adel, 't muitend volk, gij zelf verwacht dit niet
Van Spanjes Rijksmonarch, in wien ge uw Meester ziet.
bergen.
De Batavier erkent een Opperhoofd, geen Meester.
De prachtige eik beschut en steunt den lagen heester,
En deze vlecht gerust zijn spruitsels om hem heen;
Maar neigt een tak des eiks te verre naar beneên,
Zoodat de plant zich voelt in schot en bloei bedwingen,
Zij weet door 't digte loof behendig heen te dringen,
Totdat de vrije lucht haar toppen weêr verkwikt,
Waardoor, van lucht beroofd, die tak weldra verstikt.
Deez leenspreuk....
flips.
Strekt, om mij met wederstand te dreigen.
montignij.
Geenszins; maar om uw hart, kan 't zijn, daartoe te neigen,
| |
[pagina 28]
| |
Waar handvest en verdrag ons billijk regt op geeft,
En 't geen uw eigen mond weleer bezworen heeft.
flips.
Geen handvest of verdrag kan ooit aan ketters baten.
Ik kies veeleer 't gemis der Nederlandsche Staten,
Ja 't derven van mijn kroon en gantsche heerschappij,
Dan 't heerschen over Land, besmet door ketterij.
bergen.
Het grootste deel des volks, zoo boos bij u belasterd,
Is van der vadren deugd noch 't waar geloof verbasterd,
Maar heeft een fellen schrik van de Inkwisitie-roê,
En steekt, gewetensdwang, nog meer, dan immer, moê,
Wordt niet die vlam gedoofd, weldra de kam naar boven,
't Zij 't Luther, of Kalvijn, of Rome moog' gelooven.
Ik spreek voor uw belang. Ik bid u, hoor mijn raad;
De raad eens schepelings komt soms den loots te baat.
flips.
Hij sneev', wie van 't geloof der Kerk is afgeweken!
Indien het ooit mijn Rijk aan beulen kon ontbreken,
Met wellust nam ik zelf en zwaard en strop ter hand,
En maakte, God ter eer, dat helsch gebroed van kant.
Ja, liever moge Euroop het onderst boven keeren,
Dan dat in eenig Land de ketters triomferen.
Wie pleit voor ketters, is besmet met hun venijn;
Ik duld geen wangeloof en 'k zal gehoorzaamd zijn.
bergen.
Men moog' mijn trouwen raad met spot en schimp beloonen,
't Geschiedblad kan voor mij u overtuigend toonen,
Wat meest den Vorst verwacht, die toomeloos geweld
| |
[pagina 29]
| |
En loutre willekeur tot wet en regel stelt.
Beschouw den oceaan, dien Koningen bevaren,
Beschouw hem uit gewijde en ongewijde blaêren,
Beschouw dien breeden plas, met wrakken overspreid,
En oordeel, waar in 't eind de dwinglandij toe leidt.
spinola.
Is ijver voor 't geloof dan dwinglandij te heeten?
bergen.
't Gelooven is een zaak van ieders vrij geweten.
Hoe doemenswaard een zaak geloofverzaken zij,
Gemoedsdwang blijft altijd de wreedste tyrannij.
flips.
Al 't kwaad uws vaderlands sproot uit geloofverzaken.
bergen.
Ik onderzoek liefst niet, waar 't vuur door sloeg aan 't blaken;
Doch 't averegtsch beleid van Perenot heeft veel
Daaraan te weeg gebragt: misschien het grootste deel.
spinola.
Hoe nu?.... Dien Kardinaal, de gruweldaên te wijten,
Waardoor zich Nederland zoo lang van een zag rijten?
Doch ja, hij draagt misschien gedeeltelijk de schuld:
Hij oefende te lang een uitgerekt geduld
Met Eedlen, tuk op magt, met ketters en hun vrienden,
Die, zonder onderscheid, de strengste straf verdienden.
Had hij zich regt verschaft bij d' eersten schijn van hoon,
Uw volk had nooit den Vorst gedongen naar de kroon.
Gestrengheid kan alleen bij wrevle muiters baten.
| |
[pagina 30]
| |
bergen.
Wat hoor ik? Hij geduld? Die Kerkvoogd zoo verwaten,
Die huichelaar, wiens list, wiens eeuwig vloekbre raad,
Wiens boos, wraakgierig hart zoo duur aan Neêrland staat?
Wiens weeldrig hofgezin bij ieder aanstoot wekte?
Wiens pralerij teregt ten doel der spotzucht strekte?
Zeg liever, nevens mij, dat Perenot alleen
De bronwel is geweest der buitensporigheên.
Beledigd door zijn trots, inhaligheid, en tergen,
Kon de aangeschonnen haat zich langer niet verbergen,
Maar vroeg, geprikkeld door de ruwheid zijns onthaals,
Met reden 't opontbod diens trotschen Kardinaals.
Hierdoor, nog meer dan ooit, tot wrevelmoed gedreven,
Heeft steeds zijn logenpen ons misdaên aangewreven,
En zoekt uit Rome zelfs, nog even loos als valsch,
Den Adel al 't gemor te schuiven op den hals.
flips.
Wat stoutheid! Zal men dus een Dienaar Gods onteeren,
Ja, in mijn bijzijn zelfs, de muiterij verweeren?
bergen.
Ik leerde mijn gevoel door opgesmukte reên,
Waarbij de waarheid lijdt, vernissen noch bekleên.
Wie waren zij, die u het meest, als trouwe vrienden,
Tot Frankrijks breideling, met goed en leven dienden?
Waar heeft de wereld ooit een heldendrom gezien
Getrouwer aan zijn Vorst, dan Neêrlands Edelliên?
spinola.
Wier ketterij 't geloof naar 't harte heeft gestoken
En, muitend tegen God, altaar en beeld verbroken.
| |
[pagina 31]
| |
bergen.
Nog eens: dit was 't gevolg der Inkwisitie-vlam,
Die 's Keizers wijs beleid haar grootste kracht ontnam.
Wie haar weêr barnen deed, is 't meest aan 't onheil schuldig.
Ik bleef der Kerk getrouw; 'k geloof, belijde, en huldig'
Haar reine leer en volg de dienst van 't Roomsch Altaar;
(De Godheid hoort mijn taal.).... Ik eer de Priestrenschaar,
Zoover zij, onbesmet en vrij van vuile zeden,
Hetgeen zij andren leert, volstandig na blijft treden.
'k Heb tegen Luther en Kalvijn mij aangekant,
Mijn Godsdienst voorgestaan, waar die werd aangerand,
Doch evenzeer gewraakt, door boei of martelingen,
Wat ik voor waarheid hield, aan andren op te dringen;
Ook is, naar mijn begrip, veeleer die zielendwang
Nadeelig voor de Kerk, dan goed voor haar belang.
Wat baat het, met den mond een dwaalgeloof te smooren,
Wanneer het in de ziel blijft wortlen als te voren?
Wat baat het, dat de tong met woorden iets belijdt,
Zoo lang nog in 't geheim het hart daartegen strijdt?
Ook deed, (dit moest, helaas! ons de ondervinding leeren,)
Het kettermoorden zelfs der kettren tal vermeeren.
montignij.
Wij hebben aan de pligt, ons opgelegd, voldaan
En duidelijk genoeg des Konings wil verstaan,
Zoodat wij hier niets meer met vrucht verrigten kunnen.
Welaan dan, weêrgekeerd, wil Flips het ons vergunnen!
Wij bidden dus, ô Vorst, dat ge ons uit Spanjes Staat,
Van vrijgelei voorzien, naar Neêrland keeren laat.
flips.
Indien ik Bergens taal naar eisch wilde overwegen,
| |
[pagina 32]
| |
Door hem wierd zeker nooit een vrijgeleî verkregen;
Een taal, die al te zeer naar oproerkraaien zweemt.
spinola.
Al wie, als hij, de Kerk haar sleutelmagt beneemt,
Haar strijden voor 't geloof zoo openlijk durf doemen,
Hem mag men kettervriend, wat meer is, ketter noemen.
Gij hoordet ook, ô Vorst, wat kwaads hij u voorspelt.
flips.
Mijn heerschappij staat vast: ik ducht geen muitgeweld;
De Hemel zal de kroon beschermen op mijn hairen.
(Tegen Bergen en Montignij.)
Gij kent mijn wil, gaat dien aan Neêrlands volk verklaren.
(Tegen Ebolij.)
Men stell' hun, Ebolij, het vrijgelei ter hand.
bergen,
onder het heengaan.
Verleen uw gunst, ô God, aan 't lijdend Nederland!
(Bergen en Montignij vertrekken; ook verwijderen zich, op eenen wenk van Flips, de Lijfwachten en het verdere gevolg.)
| |
Vierde tooneel.
flips, spinola, ebolij.
spinola.
Die Bergen voert een taal, zoo stout, zoo overdreven,
En Flips wil hem verlof tot wederkeeren geven?
flips.
Gelooft ge mij zoo dwaas? Ik dus mij zelv' verraên?
| |
[pagina 33]
| |
Hun beider dood staat vast: zij zullen hier vergaan.
Ik moest nog voor een wijl mijn hartsgeheim verzaken,
Om 't niet aan 't muitrenrot te vroeg bekend te maken.
Mijn wraak, mij zelv' ten spijt, uit noodzaak uitgesteld,
Treffe eens, om 't lang verwijl, met dies te meer geweld!
Ik wil, bij de eer der Kerk, mijn kroon ook bloedig wreken.
Gij ziet weldra 't verbond diens wrevlen hoops verbreken,
Wiens haatlijk bedelschrift, geleverd aan Margreet,
Het meest den moedwil stookte en 't volk ontvlammen deed.
Toledo houdt hiertoe, met onvermoeide zorgen,
Zijn heimelijke last ook voor Margreet verborgen,
Opdat hij al 't gebroed te wisser slag bereid'.
Een aantal ziet zich nog met mijne gunst gevleid;
Ook blijft hij nog die gunst aan Hoorne en Egmond toonen,
Om Nassau, nevens hen, naar Brussels muur te tronen,
Waar allen, zoo ik hoop, het strafschavot verwacht.
Doch 't missen van berigt ontrust mij dag en nacht:
Ik zie verlangend uit, of 't eindlijk op moog' dagen.
Ook voel ik mij gedrukt door Alvaas vroeger klagen,
Dat hij zich in 't geheim van hier gedwarsboomd ziet,
Ja, dat mijn eigen Hof den muitling bijstand biedt;
Doch zulk een gruwelstuk gaat mijn begrip te boven.
spinola.
Bevreemt u dit zoo zeer?
flips.
Ik kan het niet gelooven.
Wie van mijn hofgezin, of eer, wat Kastieljaan
Kan ooit genegen zijn, om ketters bij te staan?
spinola.
Zij zijn er; doch wie durf....
| |
[pagina 34]
| |
flips.
Wie zou zich zoo vergeten?
Spreek, Spinola! Gij schijnt iets meer daarvan te weten.
spinola.
Wie pleitte voor dat volk hier vaak op hoogen toon?
flips.
Verdenkt gij, Spinola, den Erfgenaam der kroon?
spinola.
De muiter vest op hem een onbepaald vertrouwen.
ebolij.
Mogt Nederland slechts niet op grooter bijstand bouwen!
flips.
Nog grooter bijstand? Hoe?
ebolij.
Ik sprak alreeds te veel:
Het zwijgen voegt hier best.
flips.
Neen, Ebolij, verheel,
Verberg uw Koning niets!
ebolij.
Ik ben misschien bedrogen.
Ook mint gij, die 'k bedoel, als d' appel uwer oogen.
flips.
'k Versta uw meening. Ja, 'k erken, dat menigmaal
Elizabeth mij heeft geërgerd door haar taal,
Doch nooit is mij een schijn of schaduw voorgekomen,
Dat aan een staatsverraad door haar was deel genomen.
| |
[pagina 35]
| |
ebolij.
Ik hoorde ook niets daarvan, dan bij gerucht alleen,
En tel het nevens u bij de onwaarschijnlijkheên.
spinola.
De vriendschap, die haar hart voor Karel blijkt te voeden,
Is ligt geheel de bron, de grondslag van 't vermoeden,
Alsof zij Neêrlands zaak misdadig voor zou staan,
Alleen omdat de Prins dat Land is toegedaan.
flips,
nadenkend.
En echter 't kon wel zijn. Een vroegere betrekking
Geeft aan haar hart misschien maar al te veel die strekking.
ebolij.
Wat ze ooit als minnares voor Karel heeft gevoeld,
Is door 't besef van pligt, naar allen schijn, bekoeld.
Ik hoop, zij heeft die drift ontworteld in haar harte.
flips.
Maar Karels somber oog, zijn opgekropte smarte,
Zijn diepe treurigheid.... Wie weet, wat snoode gloed
Tot op dit oogenblik nog heerscht in zijn gemoed?
ebolij.
Ik acht hem niet zoo ver verdoold van 't spoor der reden....
Zijn Vaders Gemalin....
flips.
Bespie nogthans hun schreden,
En spaar mij geen berigt, hoe droef het wezen mag,
Maar meld mij ongeveinsd hun onderling gedrag.
'k Wil ook, dat Montignij zich hier van Bergen scheide;
| |
[pagina 36]
| |
Men geev' daartoe terstond den eersten vrijgeleide,
Doch stopp' hem op den weg, indien hij heen mogt gaan,
En nimmer moge de een des anders lot verstaan.
| |
Vijfde tooneel.
spinola, ebolij.
spinola.
Zoo zijn wij 't groote doel alreeds nabij gekomen.
Ik zag, hoe de ijverzucht zijn ziel heeft ingenomen:
Men gunn' hem slechts geen tijd!
ebolij.
Ach, Spinola, 'k gevoel,
Op 't denkbeeld, dat de Prins....
spinola.
In naam van Romes Stoel
Bezweer ik Ebolij zich zelven te overwinnen.
Zoudt gij een kettrenvriend, een Priestrenplaag beminnen?
De pligt, die op ons rust, blijft eeuwig onvoldaan,
Indien wij Spanje niet ook van den Prins ontslaan.
Einde van het Tweede Bedrijf.
|
|