De dood van Karel
(1820)–Samuel Iperusz Wiselius– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Eerste tooneel.(Flips zit aan een tafel, in eene peinzende houding.)
flips,
alleen.
Geen narigt van den Moor en Kartagenaas stranden.
Geen woord van Ebolij. Ook uit de Nederlanden
Geen enkle letter schrifts, nadat bij Margareet
Toledo zijn gezag als Heirvoogd kennen deed.
Weêrstreefd, getergd, gehoond door eigen onderdanen,
Besprongen onverhoeds door 't rot der Mauritanen,
Bestormen angst en druk mijn neêrgeslagen geest;
Doch 't muitend Nederland bekommert mij het meest.
Wie weet, wat wederstand mijn leger moest ervaren.
Het sluw en listig Hoofd dier opgeruide scharen,
Oranje, meer geducht, dan vloot, of legermagt,
Heeft ligt mijn doel ontdekt en 't al in roer gebragt.
Wat vreugd, gelukte 't ons door loos en kunstig vleien,
Des Adels schuchter oog zoo lang van 't spoor te leien,
| |
[pagina 2]
| |
Tot Marnix, Brederode, en Nassau bovenal,
Bij Hoorne en Egmonts Graaf, gelokt zijn in den val.
Doch 'k zie Elizabeth: wat mag haar herwaard sporen?
(Hij rijst op uit den stoel.)
| |
Tweede tooneel.
flips, elizabeth.
elizabeth.
Wat schrikmaar heeft men mij dit oogenblik doen hooren?
flips.
Hoe dus?
elizabeth.
Toledo zou, (dit werd mij straks gemeld,)
In Nederland....
flips.
Ik beef.... Voor 's muitelings geweld
Bezweken zijn?
elizabeth.
ô Neen; maar derwaard zijn gezonden,
Alleen om, onder 't mom van 't staven der verbonden
En 't lang gewenscht herstel van regt en orde en vreê,
Dat jammervol gewest te domplen in een zee
Van tranen en van bloed; en wie van handvest, wetten,
Of voorregt heeft gewaagd, dit duur betaald te zetten.
Men heeft mij zelfs een reeks van offers opgenoemd,
Reeds heimlijk door uw Raad of u ter dood gedoemd.
Ach, laat geen zucht naar wraak uw schrander oog misleiden.
Uw waar belang, uw eer....
| |
[pagina 3]
| |
flips.
Wie mogt die maar verspreiden?
Ligt bragt u Montignij of Bergen in dien waan.
'k Heb van Toledo zelv' geen enkel woord verstaan,
Sints, nu een maand geleên, zijn schrift mij heeft doen weten,
Dat hij, als Legerhoofd in Brussels muur gezeten,
Aan Parmaas Hertogin zijn volmagt had vertoond,
En zij van 't Landsbewind zich wenscht te zien verschoond.
Maar moest ik zulk een pleit dit uur voor Neêrland hooren,
Terwijl dat Spanje zelv bestookt wordt van de Mooren,
En ik mijn eigen ziel door vreze voel benard?
Zoo gaat u dan het lot der Belgen meer aan 't hart,
Dan 't heil der Christenheid en 't Rijksbelang te gader?
Ook denkt gij niet, naar 't schijnt, aan hem, die mij als vader
En u als moeder eert. Wie weet, aan wat gevaar
Zich de erfgenaam der kroon ziet blootgesteld?
elizabeth.
Ook daar
Vergat Elizabeth noch u, noch 's Rijks belangen.
Ik voel mij zelfs het hart door doodlijke angsten prangen,
Op 't denkbeeld dat de Moor uw heirmagt kon verslaan.
Doch hoe het voor een wijl uw leger daar moog' gaan,
Het einde van dien krijg moet Spanjes roem vergrooten;
Maar was met Nederland dit uur iets kwaads besloten,
Terwijl het niets dan vreê en 't eind van tweespalt zoekt,
De Kastieljaansche naam wierd overal gevloekt.
Zie daar, ô Vorst, den grond van mijn angstvalligheden!
flips,
Spinola ziende binnen komen.
De Kardinaal! Dit uur....
| |
[pagina 4]
| |
Derde tooneel.
flips, elizabeth, spinola.
spinola.
Verschoon mijn binnentreden.
De groote zaak, die mij deez vrijheid nemen doet,
Betreft ons aller heil en eischt den meesten spoed.
De Mooren, die op nieuw de Christenheid ontrusten,
En met een groote magt geland zijn aan de kusten,
Bedreigen Kerk en Staat met plondring en geweld.
Ik weet het, hoe uw zorg een leger bragt in 't veld,
Met 's Hemels hulp misschien in staat dat rot te toomen.
Ook zou de Priesterschap zoo zeer den Moor niet schroomen;
Maar 't jeugdig Legerhoofd, dat Spanjes heir gebiedt,
Bezit des Kastieljaans of ons vertrouwen niet;
Want wie de Geestlijkheid en 't outer durf verachten,
En 't ongeloof beschermt, kan nimmer zegen wachten.
Hierop berust, ô Vorst, de wensch der Geestlijkheid,
Dat gij uw zoon ontslaat van 't opperkrijgsbeleid.
elizabeth.
Wat stoutheid!... Mag men zoo...
flips.
Verklaar uw voordragt nader.
spinola.
't Valt grievend, zulk een taal te voeren tot een vader;
Doch, Vorst, gij kent uw zoon.... Men onderstelt wel niet,
Dat hij iets euvels smeedde, of Spanjes zaak verried,
| |
[pagina 5]
| |
Noch ook, dat hij 't geloof verzaakte van zijn vadren.
Maar plaatst men hem nog niet bij ketters of verradren,
Wij vragen niettemin met reden zijn ontslag.
Zijn taal, zijn wrevelmoed, zijn zonderling gedrag,
Zijn pleiten voor 't belang van snoode kerkbesmetters,
Zijn vriendschap met Oranje, 't hoofd van Neêrlands ketters,
Zijn wrok op Alva, de eer, het steunsel van uw Staat,
Zijn afkeer bovenal van d' Inkwisitie-raad,
Zie daar het geen uw zoon ook van geloofverzaken
Bij 't naauwgezet gemoed te regt verdacht kan maken.
Ook ziet men zonneklaar, dat wie slechts u niet mint,
Gereedlijk bij den Prins een vrijen toegang vindt.
elizabeth.
Gij zelf onteert uw stand en schendt uw dierste pligten.
In 't afzijn van den Prins hem ontrouw op te tichten,
Gewetenloos te staan naar 't scheuren van een band,
Geheiligd door Natuur, geknoopt door 's Hemels hand,
Voegt dit een Hoofd der Kerk? Zijn dit uw liefdewerken?
Neen; liet zich ooit hier weêr een blijk van twist bemerken,
Gij moest het zijn, tot wien, ter doving van die vlam,
Mijn hart het allereerst vertrouwlijk toevlugt nam.
En 'k moet u hier de rol eens stokebrands zien spelen,
Van vader en van zoon de harten zien verdeelen,
Zien blazen in een vuur, door mij beroofd van gloed,
Opdat het weêr ontbrande in 't vaderlijk gemoed.
Mogt Flips, (dat God verhoede!) uw lastertaal gelooven,
Gelukte 't u de stem des bloeds geheel te doven,
Door schenden, loos vernist met zucht voor 's Hemels eer,
Geeft gij hem dan een telg, een troonsopvolger weer?
| |
[pagina 6]
| |
spinola.
Hij zag welligt zich meer, dan zulken zoon, hergeven.
Een Koning moet voor God, als andre menschen, beven.
Het outer, dat ik dien, 't geloof, waarvoor ik blaak,
Verbieden, dat mijn mond de waarheid ooit verzaak'.
Ik mag den Vorst, zoo min als d' onderdaan, verschoonen:
Dit is de wil van Hem, die zetels schenkt en kronen.
Ook pleegt een Spaansch Monarch, tot welzijn van den Staat,
Het eerst en bovenal met 's Hemels Dienaars raad.
In 't wufte Frankrijk moog' men andre stelsels leeren,
Maar Flips moet Spanjes Rijk als Spaansch Monarch regeren.
De leer, die 's Priesters hand in 't ketterstraffen snoert,
Is reeds te veel, Mevrouw, door u hier ingevoerd.
elizabeth.
Een Fransche Koning zou een Priester, zoo vermetel,
Trof hem geen zwaarder straf, verbannen van zijn zetel.
flips,
tegen Spinola.
Ik eer, ô Kardinaal, in u dien ijvergloed,
Doch oordeel, dat gij thands den Kroonprins onregt doet.
En bleef al niet zijn naam van vlek en smet ontheven,
Ik heb hem Ebolij tot gids op zij gegeven.
Mijn vaderhart ontkent dus Karels feilen niet.
Ik weet het, waar zijn drift zich toe verleiden liet;
Ik zag hem, aangevuurd door loze hovelingen,
Naar Napels staf en kroon met onbesuisdheid dingen,
En wie, zoo zeer als hij, de stem der heerschzucht hoort,
Wordt niet dan al te vaak tot strafbre daên gespoord.
Nogthans....
| |
[pagina 7]
| |
Vierde tooneel.
flips, elizabeth, spinola, de prins van ebolij.
flips,
tegen Ebolij.
Hoe, Ebolij? Gij hier? En wat berigten....
ebolij.
De blijde maar, ô Vorst, dat de Afrikanen zwichten.
flips.
Maar was niet Karels jeugd aan uwe zorg vertrouwd?
Waarom dan wordt gij hier en zonder hem aanschouwd?
ebolij.
Ik bleef, naar uw gebod, den Prins getrouw verzellen,
Doch ben hem, op zijn beê, een wijl vooruit gaan snellen,
Opdat gij 't heuglijk nieuws te vroeger hooren zoudt,
Daar hem het volksgejuich op ieder tred weêrhoudt.
elizabeth.
Zoo moet de laster steeds voor 't licht der waarheid zwichten.
(Tegen Spinola.)
Herhaal nu, waar gij straks den Prins meê dorst betichten.
Staaf, staaf nu, zoo gij kunt, de heillooze achterdocht,
Die ge in des Konings hart zoo loos te zaaien zocht.
Of voelt ge uw mond gestopt door Karels gloriepalmen?
(Spinola werpt op haar een grimmigen blik.)
ebolij.
Men hoort, waarheen hij trekt, den dank hem tegengalmen.
De naam van Tweede Cid klinkt overal in 't rond.
| |
[pagina 8]
| |
Geheel zijn weg versierde een bloemtapeet den grond.
De markten, waar flambouw en vreugdevuren blaken,
Zijn keurig opgesierd. De vensters, ja de daken
Zijn zwart van juichend volk, om hem te zien, vergaêrd;
Men dringt rondom hem heen en kuscht tot zelfs zijn paard.
Ook hoort men hier en ginds deez lofgalm aangeheven:
‘Zie Vijfden Karel in zijn kleinzoon ons hergeven!’
flips,
met opgekropten wrevel.
Waarom begeert dat volk niet even luid den zoon,
In 's vaders plaats, terstond te heffen op den troon?
elizabeth.
Zou niet een volk, op eens van angst en schrik ontheven,
Den redder van het Land zijn vreugd te kennen geven?
flips,
tegen Ebolij.
En toont hij nog gestaag dat heimelijk verdriet,
Hetgeen zijn somber oog zoo lang bemerken liet,
Of kon dat volksgejuich zijn hart daarvan ontheffen?
ebolij.
Die glorie schijnt in 't minst zijn boezem niet te treffen.
flips.
En heeft uw schranderheid tot hiertoe niet ontdekt,
Wat zulk een treurigheid in Karels ziel verwekt?
ebolij.
't Is me alles vooralsnog een diep geheim gebleven.
Geen enkel woord heeft ooit mij 't minste licht gegeven,
Ofschoon hij steeds voor mij de teêrste vriendschap voedt.
spinola.
Misschien een liefdedrift, die in zijn boezem woedt?
| |
[pagina 9]
| |
elizabeth,
ter zijde.
ô Hemel!
ebolij.
'k Denk dit niet, en mag gerust vertrouwen,
Dat dan 't geheim voor mij niet waar' bedekt gehouwen.
elizabeth.
Door vuilen haat en nijd zich steeds te zien belaagd,
Is mogelijk de worm, die aan zijn zielrust knaagt;
Doch 't schijnt, dat om 't geheim van Karels hart te weten,
Men reeds zijn krijgsbedrijf en glorie heeft vergeten.
ebolij.
Daar is hij zelf
elizabeth,
ter zijde.
Ik voel mij 't hart van blijdschap slaan.
| |
Vijfde tooneel.
flips, elizabeth, karel, spinola, de prins van ebolij, hovelingen en krijgslieden.
(Sommigen der Krijgslieden dragen Moorsche vaandels en standaarden. Karel houdt een prachtigen Moorschen sabel in de hand.)
karel,
voor Flips op de eene knie vallende.
Ootmoedig bied ik u, ô Vorst, de lauwren aan,
Bevochten door uw heir op de Afrikaansche roovren;
Trofeên, die uwe gunst ons roemrijk deed veroovren;
| |
[pagina 10]
| |
Trofeên, voor 't hart van Flips te grooter van waardij,
Als met geen bloed besmet van Spanjes heldenrij.
(Hij heft den Moorschen sabel met beide handen op en legt hem vervolgends voor Flips neder.)
Het mogt mij bovendien op 't veld der eer gelukken,
Een Mauritaanschen Vorst dit wapentuig te ontrukken,
En Karel legt met vreugd dat prachtig krijgsgeweer,
Als eersteling zijns roems, voor 's Konings voeten neêr.
flips.
Rijs op, rijs op, mijn zoon! Ik moet uw ijver prijzen.
Blijf immer mij door daên die zelfde trouw bewijzen.
Betoon u dus gestaag, door zichtbre blijk bij blijk,
Een steun der Christenkerk, een pijler van het Rijk.
Herneem dan ook deez kling: hij sier' voortaan uw zijde.
elizabeth,
tegen Karel.
Vergun mij, dat ook ik aan u mijn hulde wijde!
Uw krijgsdeugd staaft de hoop, die Spanje van u voedt.
karel,
met veel levendigheid.
Een hemels vuur, Mevrouw, ontvonkte mijn gemoed.
flips,
met inwendigen wrevel.
Moge eens dat zelfde vuur, dat hier uw moed deed blaken,
Dien moed voor 't kettrenrot niet min ontzaglijk maken!
karel.
Mijn leven zij gewijd aan 't geen ik heilig acht.
elizabeth,
tegen Karel.
Men kende uw klein getal en 's vijands groote magt,
En echter lag in eens de Mauritaan verslagen?
Wij hoorden Ebolij geen woord daarvan gewagen.
| |
[pagina 11]
| |
Deel gij ons alles meê. - Ik weet, de Kardinaal
Is, even zeer als ik, begeerig naar 't verhaal.
spinola.
Een zegepraal, zoo groots behaald door Christen benden,
Op zulken, die 't geloof en de eer der Christnen schenden,
Wordt door de Kerk gewis op hoogen prijs gesteld.
elizabeth,
tegen Karel.
Ik bid dan, dat gij ons den loop des krijgs vermeldt.
karel.
Men weet, dat op die stond, toen de Afrikanen landden,
Geen staande legermagt in Spanje was voorhanden.
Ik trok een krijgshoop t' saam en toog in allen spoed
Daarmede, op 's Konings last, den vijand in 't gemoet;
Ook merkten wij weldra, van Kartagenaas muren
Tot Anqueterre toe, de Moorsche legervuren.
Grenade, in vroeger tijd hun Rijks- en Zetelstad,
Scheen 't punt, waar op men 't eerst het oog geslagen had.
Ik zocht, (en 't kostte veel de drift mijns volks te toomen,)
Hen onverhoeds, kon 't zijn, bij 't duister op te komen.
Geen vaan of veldstandaard ontplooide ik bij mijn drom,
Maar trok stilzwijgend voort met ongeroerden trom.
'k Had weinig krijgers, die mijn spitsche togt verzelden,
Maar alle vol van moed, vergrijzd in de oorlogsvelden;
Ook kende in ons weldra het Afrikaansche rot
De teelt des heldenstams, die hun de wiek geknot
En van Europaas grond hun vadren heeft verdreven.
Bij Montemaior deed ik 't sein ten aanval geven.
Zoo stroomden wij op eens en welgemoedigd voort,
En reeds bereikten wij hun eerste legerpoort,
Waar vóór wij ons op nieuw in digte rijen schaarden,
| |
[pagina 12]
| |
Eer zij van onze komst den minsten blijk ontwaarden.
Nu bragt ons krijgsgeschreeuw den vijand op de been,
Doch tevens zag hij zich van allen kant bestreên.
En schoon hij hier met kracht den aanval zocht te stuiten,
En ginds door 't grooter tal mijn benden in te sluiten,
De fiere Kastieljaan, bezield door d' eelsten moed,
Drong, als een bliksem, in op 't Moorsche roofgebroed,
Zoodat zij overal voor onzen arm bezweken,
En in hun legerplaats, die wel verschanst was, weken.
Daar stonden zij een wijl nog onverwrikbaar pal,
Totdat, na fellen strijd, en torenschans en wal
Door ons vermeesterd werd. - Toen liet de Moor zijn vanen,
En oorlogstuig, en goud ten buit der Kastieljanen,
En zocht met angstgeschrei een toevlugt op zijn vloot,
Doch daar ook wachtte hem gevangenschap of dood.
Zoo ligt dan 't grootste deel des heirs, waarmeê zij landden,
Door ons geweer geveld, of draagt Kastieljes banden.
Ja van hun scheepsmagt zelv bleef naauw een enkle kiel,
Die niet, met volk en schat, in onze handen viel.
's Seguraas breede vloed, van lijken opgezwollen,
Schijnt met meer statigheid langs Murcia te rollen,
En 't schuimend pekelnat van Alekantes ree
Voert van 't getaand gespuis het overschot naar zee.
elizabeth.
Te regt, dat, u ter eer, de lofgezangen klonken.
flips.
Maar Hem, wiens hooge gunst de zege ons heeft geschonken,
En zonder wien de held daar vruchteloos naar tracht,
Zij 't eerst en bovenal ons loflied toegebragt!
(Alle vertrekken, behalve Spinola en Ebolij.)
| |
[pagina 13]
| |
Zesde tooneel.
spinola, ebolij.
ebolij.
Hetgeen Elizabeth u straks heeft toegedreven,
Kan van haar gunst voor u geen vleiend denkbeeld geven.
Niet tegen mij alleen is dan haar haat gerigt?
spinola.
Zij hoont mij, waar zij kan, voor ieders aangezicht.
Ze is tegen mij niet min, dan tegen u, ontsteken:
Dit tuigt haar bitsche taal; ook laat zij 't niet bij spreken.
Niet lang geleden deed Caraffa mij verstaan,
Hoe rusteloos zij tracht, tot zelfs in 't Vatikaan,
Om mij het hoog bewind van Spanjes Kerk te ontrooven;
Hij echter kwam in tijds die woelingen te boven,
Verbindend mijn belang met Romes eigen zaak.
Mijn stand, zoo fel gehoond, eischt wraak, gestrenge wraak.
Doch wat haar afkeer mij al euvels zocht te brouwen,
Den Kroonprins moet ik voor nog grooter vijand houwen;
Ook toont hij zich daarbij den vriend van Neêrlands Staat,
En Nassau pleegt met hem door zendelingen raad.
Wij moeten, Ebolij, ons, meer dan ooit, vereenen.
Schenk mij uw hulp, ik wil de mijne aan u verleenen.
ebolij.
Ik zou Elizabeth met vreugd vernederd zien,
En bid u zelfs, om mij daartoe de hand te biên.
Mijn wraak heeft duizendwerf haar ondergang gezworen.
'k Had, hing het af van haar, en staat en rang verloren.
Zij gaf mij ieder dag van afkeer blijk op blijk,
| |
[pagina 14]
| |
Van dat ze als Koningin verscheen in 't Spaansche Rijk.
Maar zou ik....
spinola.
Nu ga voort.
ebolij.
Des Prinsen hoofd belagen,
Ik, die veeleer mijn hoofd voor zijn behoud moest wagen?
Vergeet gij, wat hij is?.... Mijn kwekeling, mijn vriend.
spinola.
Heeft daarom zijn bedrijf te minder straf verdiend?
Bestaat hij 't niet den voet Toledo dwars te zetten?
Verminkt hij niet den klem der Inkwisitie - wetten?
Weêrstreeft hij niet gestaag 't gezag der Geestlijkheid?
Bezint ge u wel naar eisch, voor wiens belang gij pleit?
Of meent gij, zoo de Prins ten zetel wordt verheven,
Dat niemand uw gedrag hem zal te kennen geven,
Noch melden, hoe gij steeds zijn gangen hebt bespied
En, wat hij deed of sprak, aan Koning Flips verriedt?
ebolij.
'k Mag zeker dat gevaar niet voor mij zelv' bedekken.
spinola.
In de eerste plaats zoudt gij zijn wraak ten offer strekken.
Of maakt ge in dat geval nog op zijn vriendschap staat?
ebolij.
Die vriendschap werd veeleer de bron van feller haat.
spinola.
Bedenk daar tevens bij, wat Rome stond te wachten;
Hoe 't kettrendom weldra vermeerderen, wat krachten
| |
[pagina 15]
| |
Het dwaalgeloof ook hier verkrijgen zou, zoo hij
Zijn vader volgen mogt in de opperheerschappij.
Verbeeld u, Eboly, verbeeld u 't magtig Spanje
Met Saxen naauw vereend, eenstemmig met Brittanje;
Wat meer is, toegedaan 't Smalkaldisch vloekverbond,
En 't Roomsch Altaar verschopt ook zelfs van onzen grond.
Het is uw zelfsbelang, het is 't belang van allen,
Dat met Elizabeth men Karel ook doe vallen.
ebolij.
Zijn krijgsbedrijf, zijn roem....
spinola.
't Verhaal, door u gedaan,
Blies de achterdocht van Flips op 't allerhevigst aan,
En moet tot Karels val het zekerst voetspoor banen.
Ook is de veldheersstaf bij 't heir der Kastieljanen,
Naar mijn geheim bestel, door Flips hem toebetrouwd.
Hoor slechts, hoe ik de zaak van voren had beschouwd!
Het zij hij door 't geweld der Mooren wierd verslagen,
Of op des vijands heir de zege weg mogt dragen,
Hij kon in geen geval den valstrik ooit ontgaan.
Zijn neêrlaag bood terstond het zekerst middel aan,
(Gesteld ook, dat hij niet op 't slagveld kwam te sneven,)
Om bij het volk zijn naam een zwaren krak te geven,
En bij de Priesterschap hem in nog feller haat
Te brengen, door 't vermoên van ontrouw en verraad,
Waarvoor ook reeds bij haar een aantal gronden lagen,
Zoo dat zij heden nog zijn opontbod deed vragen.
Doch viel het anders uit en mogt de Kastieljaan,
Door krijgsbeleid en moed, des vijands heir verslaan,
Die zegepraal moest Flips, door argwaan steeds gedreven,
| |
[pagina 16]
| |
Voor Karels stouten geest, nog meer dan ooit, doen beven,
Waar de afgunst bovendien haar rol bij spelen kon,
Vooral in zulk een Vorst, die nooit een lauwer won.
ebolij.
't Ontwerp is loos beraamd; doch zult gij niet u zelven,
Indien het falen mogt, een wissen afgrond delven?
spinola.
Gij weet, hoe haat en nijd des Konings oog verblindt.
ebolij.
Maar 't Kastieljaansche volk, dat Karel teêr bemint?
spinola.
Die liefde voor den Prins, zal mij geen palen zetten.
De Kerkban is een knots, die alles kan verpletten.
ebolij.
Neen, Spinola, hoe groot uw magt en invloed zij,
Dit tijdstip dient u niet. Men kavel' liever tij
En toeve voor het minst, tot andre omstandigheden
Den geest des volks....
spinola.
Ik blijf 't gekozen pad betreden.
Men grijp' met eigen hand het doel, waarnaar men tracht:
Elendig, wie zijn heil van tijd of toeval wacht.
De Kerk moet van een pest, als Karel, zijn ontheven:
Zijn ondergang sta vast! Kan iets mij nog weêrstreven,
Het is Elizabeth. Die sporelooze min
Beheerscht maar al te veel des Konings ziel en zin.
ebolij.
Elizabeth is niet, gelijk voorheen, te vrezen.
| |
[pagina 17]
| |
Des Konings minnedrift, hoe vurig ook voor dezen,
Is sedert lang bekoeld. Ja, stond het in zijn hand,
Hij sloot misschien met vreugd een nieuwen huwlijksband.
spinola.
Wat zegt gij? Flips gezind tot nieuwe minnarije?
En wie....
ebolij.
De Rijksvorstin....
spinola.
Ga voort!
ebolij.
Van Hongarije,
Hij heeft mij tot dit uur wel niets daarvan vertrouwd,
Hoezeer hij anders nooit voor mij verholen houdt,
Hetgeen zijn zinlijkheid of wellust moog' belezen;
Doch 'k zie zijn boezem door. Ja; 't waar' hem dienst bewezen,
Bood iemand hem een raad of gunstig middel aan,
Om van zijn Gemalin zich wettelijk te ontslaan.
Ik sterk hem bovendien behendig in 't vermoeden,
Dat zij nog in 't geheim voor Karel min bleef voeden:
Dit tergt zijn jalouzij, zoodat Elizabeth,
Of vroeg of spade, loopt in 't haar gespannen net.
Maar de Erfgenaam der kroon, de blijde hoop van Spanje....
spinola.
De steun van 't wangeloof, de halsvriend van Oranje,
De vijand van 't altaar....
ebolij.
Ach, Spinola, bezin,
Hoe Karels jeugd....
| |
[pagina 18]
| |
spinola.
Ik zelf verweer de Koningin,
Indien gij van den zoon uw hart niet af wilt trekken.
Hij zal zich evenwel voor onze roê niet dekken.
Beproef dan, hoe gij 't best den u bekenden haat
Der Moeder, zonder hulp der Geestlijkheid, ontgaat.
(Hij verwijdert zich met drift; Ebolij volgt hem.)
Einde van het Eerste Bedrijf.
|
|