Tooneelpoëzy. Deel 2
(1786)–Lucretia Wilhelmina van Merken, Nicolaas Simon van Winter– Auteursrechtvrij
[pagina 376]
| |
Eerste tooneel.Archidamas, Hezioné.
Hezioné.
Ja, Leotichides had reeds bericht bekomen
Van de euveldaaden, door de Eginers ondernomen,
En Gelonide ontrukt aan 't aklig doodsgevaar.
Ik vond de droeve Weêuw, geboogen voor 't altaar,
Veel minder om zichzelf dan om haar' Zoon verlegen:
En echter had men haar uit deerenis verzweegen
Hoe snood Egine op nieuw zyn' pligt te buiten ging:
Zy wist niets anders dan des Vyands weigering
Om Delphos tempelroof terstond te doen vergoeden,
En door oprecht berouw zich voor bederf te hoeden.
Verbeeld, verbeeld u hoe haar hart moest zyn gesteld,
Wanneer haar 't moorden der Gezanten wierd gemeld!
Archidamas.
Dees gruwel, nooit gepleegd door roovers of barbaaren,
Zal haaren ramp en dien van haar Gewest verzwaaren.
De Atheensche Burgery, verbitterd door dien hoon,
| |
[pagina 377]
| |
Wyd al het Eiland reeds aan de onderaardsche Goôn;
En zal gewis, uit wraak, de krygsgevangnen vellen,
Daar niemand durft bestaan de gramschap perk te stellen.
Hezioné.
Stil, zo 't u mooglyk is, stil de eerste hevigheid;
Doch zorg dat gy uzelv' geen ramp daardoor bereid.
Men weet dat gy uw stem hebt tot den vreê gegeeven,
En 't jongst gezantschap naar Egine doorgedreeven.
Waak voor uw lyfsbehoud, eer gy by 't Volk verdacht...
Archidamas.
Schoon myn ontwerp mislukt, ik heb myn' pligt betracht.
Kon ik, getroost myzelv' aan 't Vaderland te wyden,
Gevoeleloos den Griek elkandren zien bestryden;
En Staat by Staat vergaan door onverzoenbren wrok,
Waaruit geen sterveling, dan Xerxes, voordeel trok?
Ik hoopte dat Egine in tyds zich zou beraaden,
En aller Goden haat zich op den hals niet laaden.
Zo zich de Vyand voor Apollo had verneêrd,
Den Tempelroof geboet, en waarlyk vreê begeerd,
Gelyk hy heimlyk ons door Spartes Vorst deed weeten;
Zo hy de goede trouw niet schandlyk had vergeeten;
Men had een eind' gezien van 't grievend oorlogswee:
Nu mist my 't uitzicht op verzoening en op vreê.
Athene zal op 't strengst zich van de Eginers wreeken;
| |
[pagina 378]
| |
En wie zal thans bestaan die wreedaarts vry te spreeken?
'k Beklaag uw Hartvriendin; zy koom' haar onheil voor,
En wyk', tot haar behoud, niet uit Minervaas choor.
Ik wacht een deel des Raads, eer we openlyk vergaêren,
Om, 't zy men zich bepaal' tot straffen of tot spaaren,
Eenstemmig ons besluit aan 't Volk te doen verstaan.
Hezioné.
Mogt Raad en Burgery tot zachtheid overslaan!
Archidamas.
Men komt.
Hezioné.
ô Goede Goôn! legt aller gramschap neder!
Ik streef naar Gelonide, en zie eerlang u weder.
| |
Tweede tooneel.Archidamas, Philocles, Melanthus, Timoleon, Hippomedon; Pizander, en Wachten, buiten het gezicht.
Archidamas.
Getrouwe Vaders van 't beroemd Gemeenebest,
Door Pallas wys bestier in Attika gevest!
Neemt plaats, en laaten we ons gulhartig t' saam beraaden.
De Raaden zetten zich neder.
| |
[pagina 379]
| |
Philocles.
Wy allen zyn bewust van 's Vyands euveldaaden;
Die op te tellen waar' vermeerdring van verdriet.
Wie aan Apollo denkt, wie onzen Veldheer ziet,
Tuigt dat hun overmoed noch Goôn noch menschen spaarde.
Ik zwyg 't gevloekt geschenk van water en van aarde,
Waardoor dit heilloos volk de vryheid snood verried,
En vuige slaaven wierd van Xerxes ryksgebied.
't Word tyd, en meer dan tyd, dat wy ons recht verschaffen,
En door zyn' ondergang zyne euveldaaden straffen.
Wy zyn verwittigd hoe 't op 't Eiland is gesteld.
Cleanthus heeft alreeds het slot in zyn geweld
Met al de bovenstad, en zal, in weinig dagen,
Den wreevlen Vyand uit zyn plondernest verjaagen,
Hem doemen tot de dood of diepste slaverny.
Wie slaaf wil zyn, zy slaaf, en worde nimmer vry!
Inmiddels doe men 't volk, 't welk Sparte als krygsgevangen
Naar deze vesting zond, gestrenge straf erlangen.
Hippomedon.
Men sla, hoe sterk misnoegd, niet al te driftig door.
Vorst Leotichides verzoekt by ons gehoor.
Archidamas.
Men hoor' den braaven Vorst, eer we ons besluit bepaalen.
| |
[pagina 380]
| |
Philocles.
Dit zou Athenes roem in Spartes oog doen daalen.
Geen Bondgenoot, hoe fier, geeve immer ons de wet.
Melanthus.
Heeft Lacedemon ons voorheen niet aangezet
Om 's Vyands snoode daad op 't allerstrengst te wreeken,
En zou het thans den eisch van 't heilig recht weêrspreeken?
Het laatste gruwelstuk dringt Sparte als ons tot wraak.
Timoleon.
't Is voor gantsch Griekenland eene algemeene zaak.
Vorst Leotichides zal niets onwettigs vergen.
Philocles.
't Zou hem gevaarlyk zyn 's Volks ongeduld te tergen.
Tegen Pizander.
Pizander!
Pizander treed in de zaal, en naar Philocles.
Zeg den Vorst, dat hem de Raad verbeid.
Pizander buigt zich en vertrekt.
Archidamas.
Men hoor', tot heil des Staats, hem met bescheidenheid.
Schoon Sparte menigwerf ons reden geeft tot klaagen,
't Heeft zich in dit geschil betaamelyk gedraagen.
Timoleon,
tegen Archidamas.
Hebt gy bereids verstaan waartoe het Volk besloot?
| |
[pagina 381]
| |
Archidamas.
ô Neen. Wat is hun eisch?
Timoleon.
Der krygsgevangnen dood.
Ik zag hen op de markt zich onderling verdringen,
En t'saamen schoolen om Myronides te omringen.
Elk deelde in zyn verlies en wreede hartepyn,
En zwoer den braaven Held een' Zoon te zullen zyn.
Melanthus.
't Is veel, dat hy deez' dag op 't marktveld zich vertoonde.
Timoleon.
's Volks yver duldde niet dat hy zich des verschoonde.
Met staatlyk eerbewys naar zyn verblyf gebragt,
Wierd hy verwittigd dat de Raad hem hier verwacht,
Hy zal op 't oogenblik....
Hippomedon.
Ik zie den Vorst van Sparte.
| |
[pagina 382]
| |
Derde tooneel.Philocles, archidamas, melanthus, timoleon, Hippomedon, Leotichides; Pizander, en Wachten, buiten het gezicht.
Leotichides.
Bestierders van Athene, ik deel in uwe smarte,
En zal het ongelyk, 't welk u word aangedaan,
En onverschoonlyk is, aan Sparte doen verstaan.
Philocles.
't Gemeenebest erkent de trouw die ge ons doet blyken.
Nooit zaagen we ons voorheen zo snood verongelyken.
Doch waar 't baldaadig volk de Goôn berooft en hoont,
Blyft schaars een sterveling van hun geweld verschoond.
Gezanten zyn altoos, zelfs by barbaaren, veilig,
Alleen de Eginers zien onheilig aan noch heilig.
Leotichides.
Schoon gy Apollo en uzelv' beleedigd ziet,
Wyt echter 't gruwelstuk aan al de Eginers niet.
Zy, die door Sparte naar deze oorden zyn gezonden,
En zich vóór 't plondren der galei reeds hier bevonden,
Zyn schuldloos aan den roof en wreedbedreeven moord.
| |
[pagina 383]
| |
Philocles.
Nooit kan by schuldloos zyn, die tot dit volk behoort.
Heeft Lacedemon zelf, met recht in toorne ontstoken,
Zich van de lafheid dier verraadren niet gewroken,
Hun krygsgevangen Jeugd naar deze vest geleid?
Leotichides.
Wyt dees gebeurtenis de buitenspoorigheid
Van mynen Ryksgenoot, te woest in zyn besluiten.
Hy overtrad zyn' last, schoon ik hem zocht te stuiten.
De Eginers, die hy aan uw voorzorg heeft betrouwd,
Zyn nooit door onzen Staat als schuldigen beschouwd.
Philocles.
Op welk een' voet kon hen Athene dan bewaaren,
En zelfs in hechtenis?
Leotichides.
Alleen als gyzelaaren,
Als onderpanden van 't aanstaande vreêverbond.
Doch, nu Egine op nieuw zo snood zyn pligten schond,
Hoop ik, beducht of hen de gramschap mogt doen sneeven,
Dat gy, op Spartes beê, my hen zult wedergeeven.
Philocles.
Wy hadden, ik beken 't, dien voorslag niet verwacht.
't Ontwerp tot hun behoud is kunstig uitgedacht.
Doch vlei uzelven niet dat gy daarin zult slaagen;
| |
[pagina 384]
| |
Wy laaten ons dien buit door niemand ooit ontjaagen.
Hun vonnis is geveld. Gy zult, naar allen schyn,
In weinig uuren van hun dood getuige zyn.
Leotichides.
Zou Spartes heusch verzoek zo weinig ingang vinden?
Philocles.
Men weigert node een bede aan hooggeschatte Vrinden;
Doch 't is onmooglyk dat ge uw' wensch verwerven zult.
De ontstelde Burgery heeft naauwelyks geduld
Om 't jongst besluit des Raads bezadigd af te wachten.
Leotichides.
Een weinig uitstels zal de hevigheid verzachten.
De drift rukt menigwerf het volk van 't rechte spoor;
't Geeft beurtelings aan wraak en deerenis gehoor,
En laat zich, hollensmoede, in 't eind' ten beste raaden.
Philocles.
Wien 't lust' der Burgren haat zich op den hals te laaden,
Ik billyk hun besluit, en keur hun vonnis goed.
Leotichides.
Waartoe een zwaard gewet, dat op onnoozlen woed?
Gy dooft Athenes roem, en hoont het moedig Sparte.
Philocles.
Gy neemt thans, naar het schynt, onze eer wat sterk ter harte.
't Past ons te zorgen voor den roem van onzen Staat.
| |
[pagina 385]
| |
Wy geeven, ongevergd, aan andren nimmer raad.
Athene kent zyn' pligt en heeft dien niet te leeren.
Het laat den Nagebuur zyn' eigen Staat regeeren;
Beknibbelt Argos wet noch Thebes heerschappy;
Doch eischt het zelfde recht: een vry Gewest blyv' vry.
Leotichides.
'k Voldeed alleen myn' pligt, en zocht u niet te hoonen.
Ik kan op dezen dag een driftig woord verschoonen.
Vergun my slechts één bede, indien gy 't oorbaar vind.
Ik verg niets als Gezant, maar als Athenes Vrind.
Philocles.
Wat is uw wensch?
Leotichides.
Doe my Eurimedon aanschouwen.
Philocles.
Dit gaf den Burger grond tot billyk misvertrouwen.
Leotichides.
Zo zich 't Atheensche Volk niet op myn deugd verlaat,
Sta toe dat ik hem spreeke in 't byzyn van den Raad.
'k Heb geen geheimen aan den Jongeling te ontdekken;
Een weinig toevens zal hem 't sterflot niet onttrekken.
Philocles.
Ik vind geen reden om dit aanzoek af te slaan.
De Raaden in het ronde aanziende.
| |
[pagina 386]
| |
Wat zegt de Raad?
De Raaden buigen zich allen.
Timoleon.
Wy zyn met uw besluit voldaan.
Philocles,
tegen Pizander.
Pizander.
Pizander treed in de zaal, en naar Philocles.
Hy luistert Pizander iets in. Volg myn' last.
Pizander buigt zich en vertrekt.
Melanthus.
Ik zie den Veldheer nadren.
| |
Vierde tooneel.Philocles, Archidamas, Melanthus, Timoleon, Hippomedon, Leotichides, Myronides.
Myronides.
'k Verschyn op uw bevel, getrouwe Burgervadren,
Philocles.
Beschouw, Myronides, beschouw de zorg en vlyt
Waarmede Athenes Raad voor uw belang zich kwyt.
De ontmenschte Vyand zal zyn snoodheid duur betaalen.
| |
[pagina 387]
| |
Wy zullen, eensgezind, terstond de straf bepaalen
Der krygsgevangnen, korts door Sparte ons aangeboôn,
En reeds door 't Volk gedoemd, ter wraak' van uwen Zoon.
Archidamas.
Wy-allen zyn, ô Held! met uw verdriet bewoogen.
Gy zaagt de werking reeds van haat en mededoogen,
Zo Leotichides den Raad niet had verzocht
Dat hy Eurimedon nog ééns aanschouwen mogt.
Gy zult gewis met ons dees bede hem vergunnen.
Myronides.
Wie zou een' Bondgenoot dien wensch ontzeggen kunnen?
| |
Vyfde tooneel.Philocles, Archidamas, Melanthus, Timoleon, Hippomedon, Leotichides, Myronides; Eurimedon, geboeid; Pizander, en Wachten.
Leotichides.
Roemwaardig Jongeling, treê toe, en nader my.
Het staat dit oogenblik voor 't oog des Raads my vry,
U, mooglyk voor het laatste, een vriendschapsblyk te geeven.
Gy weet de snoodheid door de Eginers jongst bedreeven;
Athene eischt billyk wraak van 't bloed door hen gestort;
| |
[pagina 388]
| |
Doch 't valt my zwaar dat ge in die wraak betrokken word.
Gy, noch uw Vrienden, hier met ketenen belaaden,
Waart deelgenooten van die schandlyke euveldaaden.
Neen; had uw Vaderland uw' raad gevolgd, myn Zoon,
't Had als Athene en Sparte aan Xerxes 't hoofd geboôn.
Eurimedon.
't Verheugt my, welk een lot ons allen zy beschooren,
Die taal in 't uiterste uur uit uwen mond te hooren.
De dood baart my geen schrik, nu ik die schuldloos ly'.
Maar 't belge u niet, ô Vorst! kent Sparte ons waarlyk vry,
Waartoe ten onrechte ons in ketens dan geklonken,
En tot eene offerhande aan dezen Staat geschonken?
Leotichides.
Myn zwakke Ryksgenoot, die in zyn zinloosheên
Zyn' eigen levensdraad in 't eind' heeft afgesneên,
En last van Sparte ontfing tot teugeling der boozen,
Heeft schuldlooze offers in verbystring uitgekoozen.
Wyt Sparte 't onheil niet, dat u en hen verdrukt;
't Had blyde u allen aan uw ongeval ontrukt;
Doch is het buiten staat de onnoozlen hier te spaaren,
't Voegt echter Sparte en my dat wy hunn' roem bewaaren.
Eurimedon.
Men wyte een' zinlooz' Vorst zyn dwaaze daaden niet.
'k Vergeef uw' Staat het leed zyns ondanks my geschied.
| |
[pagina 389]
| |
Gelukkig, zo ik slechts Egine kon bevryden
Van al de rampen die de wraak het zal doen lyden!
Atheensche Grooten, schoon gy 't misdryf billyk wraakt,
Waant niet dat al 't Gewest zich schuldig heeft gemaakt.
't Zyn weinig roovers, die, uit vrees voor straf gedreeven,
Den ruimen teugel aan hunn' haat en wanhoop geeven.
Myn Vaderland heeft nooit zo schandlyk zich ontëerd.
De gantsche bovenstad heeft lang den vree begeerd;
En 't roovend vlootvolk, 't welk zyn woede aan elk doet blyken,
Zal, door gebrek verjaagd, welhaast van 't Eiland wyken.
Bewyst dan de onschuld gunst, die om bescherming smeekt,
En pleegt geen wanbedryf waarvan ge u billyk wreekt.
Wy kunnen, tot dien prys, u onze dood vergeeven.
Myronides,
ter zyde.
Grootmoedig Jongling! 'k zie myn' Zoon in u herleeven.
Leotichides.
ô Telg van Gelonide!
Eurimedon.
Ach! noem myn Moeder niet.
Wie weet, helaas! wie weet of zy het licht nog ziet!
Leotichides.
Zy leeft.
Eurimedon.
Wie zal voortaan haar tot een' schutsheer strekken!
| |
[pagina 390]
| |
Leotichides.
Haar zucht voor u heeft haar naar deze Stad doen trekken.
Eurimedon.
Myn Moeder! In Athene! Is my die slag bereid!
Leotichides.
Bedaar, Eurimedon! zy is in veiligheid.
Eurimedon.
Ik onderzoek niet waar uw trouw haar heeft geborgen.
Bescherm de droeve Weêuw: 'k beveel haar aan uw zorgen.
Bewys in haar, ô Vorst! dat Sparte de onschuld hoed;
En, verg ik niet te veel, breng haar myn' jongsten groet.
Leotichides.
Beminlyk Jongeling! kon ik...
Eurimedon.
't Is tyd van scheiden.
Vaart eeuwig wel.
Tegen Pizander.
Gy kunt my naar den kerker leiden.
| |
[pagina 391]
| |
Zesde tooneel.Philocles, Archidamas, Melanthus, Timoleon, Hippomedon, Leotichides, Myronides.
Leotichides.
Het belge u niet dat ik, door zo veel deugds bekoord,
Uw wigtig raadsbesluit vertraagd heb of gestoord.
Verschoon de onnoozelheid. Uw gramschap is rechtvaardig;
Dan ach! Eurimedon was beter noodlot waardig.
| |
Zevende tooneel.Philocles, Archidamas, Melanthus, Timoleon, Hippomedon, Myronides.
Philocles.
Schoon Leotichides thans voor de Eginers pleit,
Hy vleit zich vruchteloos met hoop op strafloosheid.
Athene ontfangt de wet van Grieken noch barbaaren,
En weet waar 't oorbaar is te straffen of te spaaren.
Heeft Kleomenes in zyn woede zich misgaan,
Hy wachte in Plutoos ryk het vonnis van zyn daên;
't Voegt ons dat we ons bedaard naar onze pligten schikken,
In een gelyke schaal de straf en 't misdryf wikken.
Men denke aan geen genaê. Wie zich Eginer noemt,
| |
[pagina 392]
| |
Deele in de schuld zyns Lands, en zy ter dood gedoemd.
Archidamas.
Laat zich de strenge wraak aan 't strydend volk bepaalen.
Wat glori, welk een' roem kan onze Staat behaalen,
Door tien gevangnen, die, geknield aan onzen voet,
Geen weêrstand kunnen biên, te smooren in hun bloed?
Men toon', terwyl wy 't recht der menschlykheid verweeren,
Zich waarlyk groot, door op onszelv' te triomfeeren.
Indien Athenes Staat alle andren overtreft,
En, boven Sparte zelfs, zich luisterryk verheft,
Waar spruit zulks anders uit dan uit ons mededoogen?
Des Vyands trotsheid maakt hem haatlyk in elks oogen;
Elk doemt zyn' hoogmoed en vermeetle razerny.
Men doe den Grieken zien dat we eedler zyn dan hy.
Timoleon.
Men doe veelëer hen zien dat wy de Goden vreezen.
't Betaamt ons, wreekers van hun ongelyk te wezen:
Apollo is gehoond door 's Vyands snood gedrag,
En wacht van ons de wraak van zyn ontëerd gezag;
Hy houd een waakend oog op onzen Staat geslaagen,
En zou ons ligt de straf van ons verzuim doen draagen,
Ten zy de Eginer zelf zyne euveldaaden boet'.
Archidamas.
Apollo, schoon gehoond, eischt geen onschuldig bloed.
| |
[pagina 393]
| |
Philocles.
't Waar' beter in uw oog Gezanten af te zenden,
Opdat Egine op nieuw het heiligst recht kon schenden.
Archidamas.
Uw drift maakt, zonder reên, myn goede trouw verdacht.
Wie van ons allen had dit gruwelstuk verwacht?
Een misdryf, nooit gepleegd, laat zich niet ligt vermoeden.
Hippomedon.
Laat 's Vyands snood gedrag by ons den twist niet voeden.
Timoleon.
De Atheensche Burgery heeft, als uit éénen mond,
Het vonnis uitgebragt, 't welk ons te wyzen stond.
Beschouwt Myronides, beroofd van zyne Zoonen,
En oordeelt zelf of gy het tiental kunt verschoonen.
Myronides.
Wie immer door het lot des oorlogs heeft geleên,
't Ontsluit voor my een' poel van eindlooze akligheên.
Ik mogt nog onlangs op twee Zoonen glori draagen,
Die, tot behoud des Staats, geen lyfsgevaar ontzaagen;
Hun beider deugd en moed verstrekten my tot eer;
En 't leven zonder hen is my geen leven meer.
Doch, schoon zo fel een slag myn stamhuis zal verpletten,
't Zy verre dat myn ramp de wraakzucht aan zou zetten.
Indien uw raadsbesluit de vyandlyke stad,
| |
[pagina 394]
| |
Of 't volk van 's Vyands vloot dit uur ten voorwerp had,
Ik zou der Burgren eisch noch uw besluit bestryden;
Maar nu de onnoozelheid hier schuldloos straf zou lyden,
Betaamt het aan den Raad dat hy haar recht bescherm',
En zich de elende en smart der onschuld groots erberm'.
't Is hier geen wreekens tyd; 't is tyd van mededoogen.
Was de eerste Grieksche Staat eerwaardig in uwe oogen,
Die voor de deerenis een outer had gesticht;
Volgt, volgt zyn loflyk spoor; 't herinnert u uw' pligt.
Timoleon.
Zo wy door wederwraak den vyand niet doen beeven,
Zal zyne ontmenschte woede al 't oorlogsvolk doen sneeven,
't Welk in den stryd voortaan door hem gevangen word.
Myronides.
Zal 't hem weêrhouden dat ge, als hy, het recht verkort'?
Men zal door hevigheid 's Lands goede zaak verraaden.
't Gevangen tiental heeft geen deel aan de euveldaaden
Des woesten vlootlings, die zo snood den meester speelt,
En wiens baldaadigheid de Eginers zelfs verveelt.
Philocles.
't Ontzet my, ik beken 't, dat gy, zo zwaar beleedigd,
Verachte haaters van het Vaderland verdedigt.
Myronides.
'k Heb myne onwrikbre trouw myn Vaderland betoond,
| |
[pagina 395]
| |
Myn Zoonen noch myzelv' van zynen dienst verschoond,
En meer dan eens den Staat met roem doen zegevieren;
Maar nimmer zyn door my Athenes krygsbanieren
Met schuldloos bloed bevlekt, of de onschuld wreed vertreên;
'k Dacht aan geen wraak, ik dacht aan 't Vaderland alleen.
Gy zaagt Myronides 's Lands haaters nooit verweeren;
'k Verweer onschuldigen, die smeekend zich verneêren;
'k Bescherm een' Jongling, die my trof met deerenis,
En mooglyk 't eenig pand van 's Vaders echtheil is:
Al de andren zyn als hy uit braaven stam gesprooten;
De bloem der Jonglingschap. 't Zyn eedle Grieksche Looten,
Wier fiere moed zich nooit voor Xerxes eischen boog.
Zy, haaters van den Staat? 't zyn Helden in myn oog!
En ach! wie kan aan 't lot van aller Oudren denken?
In aller Goden naam, laat ons den roem niet krenken,
Die Pallas achtbre stad door wyze goedheid won.
Denkt dat ge ook Vaders zyt, en wat u treffen kon.
Timoleon.
Gy zult tot uw verzoek de burgers nooit beweegen.
Myronides.
De braave Atheners zyn tot deerenis geneegen.
Philocles.
Ik spreek in eeuwigheid den gantschen stoet niet vry.
| |
[pagina 396]
| |
Hippomedon.
Zo wy geen offer biên aan de eerste razerny,
Zal 't sel verbitterd Volk dien hoon op ons verhaalen.
Myronides.
Laat zich de wraak, des noods, aan één' der tien bepaalen.
Schenkt de andren aan myn beê, ten troost in myn verdriet;
Zo maak' myn ongeval zo veel rampzaalgen niet.
Melanthus.
Men kon Myronides dit blyk van achting toonen.
Hippomedon,
tegen Philocles.
Misschien zou 't Volk om hem het negental verschoonen.
Philocles.
Wie onzer heeft den moed hen thans dit voor te slaan?
Myronides.
't Gevaar ontruste u niet; ik biê my daartoe aan.
Timoleon.
Indien ge al op hunn' haat de zege kost behaalen,
Wie zal het offer zyn?
Myronides.
Dit moet het lot bepaalen.
Philocles,
opstaande, neemt de stemmen op.
Tegen Myronides. Men stemt uw' voorslag toe; dat één voor allen sterv';
Mits dat uw beê by 't Volk dezelfde gunst verwerv'.
| |
[pagina 397]
| |
Myronides.
'k Zal trachten in hun hart de deernis op te wekken,
En by Minervaas choor den uitslag u ontdekken.
Einde van het tweede Bedryf.
|
|