| |
| |
| |
Vierde bedryf.
Eerste tooneel.
Constantyn, Alexis.
Het belge u niet dat ik u herwaart heb geleid.
't Is voor ons allen nutst, in deze omstandigheid,
Dat Menzikoffs geslacht in vryheid zich bepaale;
Opdat, wie ook van ons de weegschaal overhaale,
Geen van ons beiden zich beklaage in laater tyd,
En 't hart geen oorzaak vind' van heimelyk verwyt.
Doch, vraag ik niet te vry, meld my de waare reden
Van uwen tegenstand. De meeste zwaarigheden,
Die gy gevaarlyk noemt, acht ik van klein gewigt.
Hoe weinig gy die acht, ik kwyt my van myn' pligt.
Is 't pligt dat gy uw' Vriend in zyne tegenspoeden
Een nutte vlucht ontraad?
Kan hem die vlucht behoeden?
Denk met bezadigdheid aan welk een ongeval
| |
| |
Ge uzelven waagt, Mynheer. Het Hof heeft overal
Verspieders: zo hun list uw gangen naar kan spooren,
Bewerkt ge uw' ondergang, en gaat gewis verlooren.
't Verwondert my met recht dat ge u om my bezwaart;
Of acht gy my uw zorg meer dan uw' Halsvriend waard'?
Is dit, vergeef het my, uw trouw aan hem bezegeld?
'k Besef de pligten niet waarnaar ge uw daaden regelt.
'k Versta u klaar genoeg; gy houd myn deugd verdacht;
En echter heeft welligt dit onderdrukt geslacht
Geen yveriger Vriend, noch geen getrouwer Raader.
'k Eerbiedig Menzikoff gelyk myn' eigen Vader.
Hy is uw' eerbied waard', en heeft my, zelfs deez' dag,
Doen zien dat uw belang hem na aan 't harte lag;
Hy wenscht u door myn hulp aan uwen ramp te onttrekken,
En wil dat ik by 't Hof uw voorspraak zal verstrekken.
Zyn liefde werkt zo sterk voor u als voor zyn Kroost.
Gy geeft door dit bericht me een' wezendlyken troost.
't Zy verre dat myn ziel zyn tederheid zou doemen;
Doch, zo ge my gelooft, moet gy me aan 't Hof niet noemen.
| |
| |
Wat wonderspreuk is dit? Gy wenscht naar allen schyn...
Geen voorspraak is in staat om my van nut te zyn.
Gy staat verbaasd, en tracht myn oogmerk uit te vinden;
Doch vonnis niet te ligt; laat u geen waan verblinden;
't Vernoege u dat myn zorg voor de onderdrukten waakt,
En meer naar hun geluk dan naar myn welzyn haakt.
'k Schat Iwans deugden hoog, en min hem, als myn' broeder;
Hy strekt zyn' Vader en Eudoxe ten behoeder.
Wie zou hun trooster zyn, indien hy hen begaf?
De droeve Menzikoff staat op den rand van 't graf;
De zorg van Iwan kan voortaan hem weinig baaten.
Kan hy, in dezen stand, Eudoxe dan verlaaten?
Kunt gy niet zorgen voor de Zuster van uw' Vriend?
Heeft haar verheven deugd uwe achting niet verdiend?
Zyt ge ongevoelig voor den luister van haare oogen?
Wekt haar rampzalig lot u niet tot mededoogen?
Gy zucht, en antwoord niet!
Ach! onderzoek niet meer.
| |
| |
Verberg u niet voor my. Bemint gy haar, Mynheer?
Of bond een vroeger echt..?
Waartoe dit aan te dringen?
Wat kan 't u baaten my myn hartsgeheim te ontwringen?
Eudoxe is 't hoogste goed dat ik waardeere op aard'.
Indien gy haar bemint, waarom u niet verklaard?
Zy kent myn hart; 'k heb haar myn liefde niet verzweegen;
En mooglyk zoude ik haar tot wedermin beweegen,
Indien zy weeten kon wie haar zyn liefde bied.
Zo ge u met reden vleit, waarom ontdekt ge u niet?
Ik bid u dit geheim niet verder naar te spooren.
Ginds zie ik Menzikoff. Nu zult gy d'uitslag hooren.
| |
Tweede tooneel.
Constantyn, Alexis, Menzikoff, Iwan, Eudoxe.
tegen Alexis.
Ik heb, op uw verzoek, alleen met myn geslacht
| |
| |
Uw voorgesteld ontwerp bezadigd overdacht,
En ben in 't einde in staat u ons besluit te melden.
Wy kunnen nooit de trouw, die ge ons betoont, vergelden,
Dan door te zorgen dat ge uw welzyn niet verkort,
En in ons deerlyk lot niet ingewikkeld word.
Het byzyn van myn' Zoon zal onzen druk verzachten;
Hy is getroost met ons de dood hier af te wachten.
tegen Menzikoff.
'k Had heimlyk my gevleid,
Dat ik, uw huis ten nutte, in dees gelegenheid,
Van myne erkentnis u een blyk zou kunnen geeven;
Den naam van Menzikoff in Iwan doen herleeven.
Ik ken myzelven vry, en heb myn' pligt voldaan.
De myne noodzaakt my myn Maagen by te staan.
tegen Iwan.
Verknocht aan Menzikoff, geraakt door mededoogen,
Had ik u met vermaak aan uwen ramp onttoogen;
Doch nu uwe eedle ziel het ongeval trotseert,
De zorg voor uw geslacht meer dan uw heil waardeert,
Zou 't onbetaamlyk zyn tot vluchten u te dringen.
De hoogste Magt beschikt het lot der stervelingen.
| |
| |
Ik ben dat lot getroost, het zy dan hoe het zy.
Dan, 't zy ik leeve of sterve in deze woesteny,
Ik zal de vlyt en trouw, waarmeê ge u hebt gekweeten,
Zo lang ik adem schep, ik zweer 't u, nooit vergeeten;
En als myn ziel herdenkt hoe 't menschelyk geslacht
Zyn pligten overtreed, verdienste en deugd veracht,
De grooten schandlyk vleit uit laage zelfbelangen,
Zyn strikken uitzet om de onnoozelheid te vangen,
En hen, die 't lot verdrukt, noch troost noch bystand bied,
Dan zal ik denken, ach! dus was Alexis niet.
Laat u ons ongeluk tot geen verbittring wekken.
Dewyl myn byzyn tot geen redding u kan strekken,
Verzwaarde ik slechts uw' last zo ik hier langer bleef;
Gedoog dat ik myn volk bevel tot d'optogt geev'.
'k Had my gevleid, dat gy hier langer zoud verbeiden.
Hoe zwaar ons 't scheiden vall', wy moeten eindlyk scheiden.
Doch zo 't verpoozing geeft aan uwe droefenis,
Zal ik slechts zorgen dat myn stoet reisvaardig is,
Zo ras de zon op nieuw het aardryk zal verlichten.
| |
| |
Gy zult ons allen duur verpligten.
| |
Derde tooneel.
Menzikoff, Iwan, Eudoxe, Constantyn.
De trouw, myn Telgen, die ge elkandren blyken doet,
Hergeeft de zachte kalmte aan myn ontroerd gemoed.
Ik kon om uw behoud, myn Zoon, uw byzyn derven,
Doch 't denkbeeld van den staat waarin ik, na myn sterven,
Uw Zuster achterliet, verscheurde my het hart;
Uw deugd heeft my bevryd van eene ondraagbre smart.
Het voegt ons onderling elkandren te onderschraagen.
Eudoxe heeft, helaas! al leeds genoeg te draagen,
Al zwerft zy niet alleen in deze woesteny.
Het valt my echter zwaar dat gy hier kwynt om my.
Doch nu myn maagschapsliefde uw opzet niet kan weeren,
Zal ik, indien ik kan, myn ziel tot rust doen keeren,
En, op myn beurt, voor u geen minder zucht doen zien.
| |
| |
Ja, laaten wy om stryd elkandren bystand biên.
Uw zorg deed, in de elende, ons nimmer hulp ontbreeken.
Myn waarde Vader! 'k zie u beeven en verbleeken.
Gy hebt op dezen dag uw kracht te veel gevergd.
Denk, als ge uzelv' behoed, dat ge ons het leven bergt.
Neem, neem een weinig rust.
Laat u haar raad behaagen;
Verleng, zo 't mooglyk is, uwe overige dagen;
Zo lang gy by ons zyt, zyn wy ons leed getroost.
Wat ramp my treffe, ik ben gelukkig in myn Kroost.
| |
Vierde tooneel.
Iwan, Eudoxe, Constantyn.
Helaas! ik durf niet lang op zyn behoudnis hoopen:
Zyn levenskracht neemt af, elk uur schynt hem te sloopen.
| |
| |
Is in ons deerlyk lot ons nog die slag bereid!
Wat groot geluk, myn Vriend, in deze omstandigheid,
Dat ge, op Alexis raad, dit oord niet zult begeeven.
Uw Vader kon dien schok onmooglyk overleeven.
Ge ontgaat, door uw besluit, het knaagend naberouw
't Welk op 't bericht zyns doods uw hart verscheuren zou.
Het zal myn' Vader van het sterflot niet bevryden
Dat Iwan hier met my ten prooi' blyft aan het lyden.
Had ge u niet tegen ons met zo veel krachts verzet,
Myn liefde had misschien myn' Broeder nog gered.
Wat zal 't nu zyn, helaas! ik zal hen beiden derven;
Uw raad is oorzaak dat ik troosteloos zal sterven.
Waartoe dit scherp verwyt? Eudoxe, indien ik dacht
Dat deze ontworpen vlucht tot nut van uw geslacht,
Of tot behoudnis van myn' Boezemvriend kon strekken,
Ik had onfeilbaar hem geraaden weg te trekken;
Doch nu ik klaar voorzag wat hem te duchten stond,
Bespeurde in welk een' staat uw Vader zich bevond,
En welk een ramp u dreigde, als hy den geest zou geeven,
Moest ik, myns ondanks zelfs, uw' yver wederstreeven.
| |
| |
Uw tegenspraak is 't niet die my hier blyven doet;
Ik heb myn keus gericht naar de inspraak van 't gemoed.
'k Ontveins u echter niet dat ik my uwer schaamde:
Gy kweet u niet voor my gelyk 't een' Vriend betaamde.
Gy toonde u onvernoegd, en echter had uw Vriend,
Door zyn' oprechten raad, uw' onwil niet verdiend.
De tyd, die 't all' ontdekt, zal mooglyk u doen blyken
Hoe onverdiend myn deugd zich ziet verongelyken.
Een, die gebannen is naar dit rampzalig oord,
Waar hem geen stervling troost of naar zyn klagten hoort,
Zal, staat het aan zyn keuze, altoos gezelschap wenschen.
Ach! Iwan, acht ge my d'onwaardsten aller menschen?
Heb ik my immer zo verachtelyk betoond,
Dat gy my door uw taal zo wreed, zo schamper hoont?
'k Zou, u verliezende, een' geliefden Vriend verliezen;
Doch, zo ik myn geluk voor 't uwe kon verkiezen,
Waare ik onwaardig dat my 't zonnelicht bestraalt.
op eene koele wyze.
Ik kan gelooven dat ge onschuldig hebt gedwaald.
| |
| |
Ik dwaalde niet, ik heb trouwhartig my gekweeten.
Zo ge al de redenen van myn gedrag kost weeten...
Indien die wettig zyn, waarom ze ons niet verklaard?
Dan wierd ik 't eenig heil, naar 't welk ik streef, onwaard'.
Wat heil bedoelt ge? ik kan uw oogmerk niet bevroeden.
Zoek toch geen nieuwe stof tot ongegrond vermoeden.
Gy zyt in 't menschlyk hart zo groot een vreemdling niet,
Dat gy my niet verstaat, wanneer ge Eudoxe ziet.
Ik heb uw min bespeurd en tot dit uur gezweegen;
Doch, zo ge u inderdaad durft vleien met dien zegen,
Geef ons voor 't minst bericht van waar en wie gy zyt?
Gy zult u op uw vraag voldaan zien door den tyd.
Het staat niet aan myn magt als nog u meer te ontdekken.
Gy zoekt door deze list haar in 't bederf te trekken.
Vermeetle! ik zie te klaar het oogmerk dat gy voed.
Gy moet misdaadig zyn, of uit verachtlyk bloed...
| |
| |
Woont de deugd alleen by Grooten?
Verraader! tot uw schande uit slaaven voortgesprooten...
Gy dwaalt van 't spoor, Mynheer. Bepaal uw hevigheên.
Ik ben myn' oorsprong niet verschuldigd aan 't gemeen.
Dan zyt gy hier gedoemd om heillooze euveldaaden;
Of dient ten spie aan 't Hof, opdat ge ons zoud verraaden.
Durft waagen op Eudoxe een minnend oog te slaan,
Zult gy uw spoorloosheid my met uw bloed betaalen.
En wie, wie zyt gy, die zo stout my durft bepaalen?
Ik min de deugd, en sproot uit geen' oneedlen Stam.
Dank 't groot vermogen 't welk Eudoxe op my bekwam,
| |
| |
Dat ik den hoon verkropp', zo bits my toegedreeven.
Verbeeld u nooit dat ge aan myn hart de wet zult geeven.
Ik min Eudoxe, en zal haar minnen voor uw oog.
Myn Broeder!.. Constantyn!.. helaas! dit gaat te hoog.
Ik laat my niet trotseeren.
Verraader! wykt ge niet, dan moet ge uzelv' verweeren.
Hy trekt zyn zwaard.
Ach! Iwan! geef gehoor! ô Hemel! sta ons by!
| |
| |
| |
Vyfde tooneel.
Iwan, Eudoxe, Constantyn, Alexis.
schielyk opkomende.
Wat razerny is dit? Bedaart. Houd u te vreden.
Hy vliegt tusschen beiden.
Verzwaart uw lot niet. Steekt uw zwaarden in de scheden.
Geeft my gehoor. Gy werkt uw eigen ongeval.
Ik zweer u, dat hy nooit myn wraak ontkomen zal.
'k Zal toonen dat ik my grootmoediger kan draagen.
Vaar wel. Gy zult te spade u van dees daad beklaagen.
Hy vertrekt.
Ach! welk een wreede smart!
'k Bemerk dat gy hem mint.
Doch zorg dat ik u nooit weêr in zyn byzyn vind';
Ik zou myn woede aan hem, en mooglyk u, doen blyken.
| |
| |
Tegen Iwan.
't Voegt my te zwygen en te wyken.
| |
Zesde tooneel.
Alexis, Iwan, die driftig ginds en weder wandelt.
ter zyde.
Hoe stil ik best den storm die aller ramp verzwaart?
Wie stuit een hollend ros in 't hevigst van zyn' vaart?
Zyn boezem jaagt; de woede is uit zyn oog te leezen.
Tegen Iwan.
Uit welk een oorzaak is dit misverstand gereezen?
Ik liet u hier vernoegd; ik keer op 't oogenblik,
En vind een schouwtooneel van wraakzucht en van schrik!
Hoe heeft de toorn zo sterk u beiden ingenomen?
Hy vliede waar hy will', hy zal my niet ontkomen.
Bedaar, eer gy door drift u meer verdriets bereid,
En deel my de oorzaak meê van zo veel hevigheid.
Die snoode mint Eudoxe, en durft, zelfs voor myne oogen...
De schoonheid voert alom een onbepaald vermogen.
| |
| |
Wie, die uw Zuster ziet, vind haar niet minnenswaard'?
Zou een verachte slaaf..?
Ach! antwoord meer bedaard.
't Staat niet aan onze keus te minnen of te haaten.
Die dwaaze liefde zal, ik zweer 't, hem weinig baaten.
Doch 't geen my woedend maakt, Eudoxe mint hem weêr.
Ik twyfel of de drift u niet verblind, Mynheer.
Heeft ze u gezegd dat zy zyn liefde zal gehengen?
Wat dreef haar anders aan zich in 't geschil te mengen?
Zy wederhield den slag die hem wierd toegebragt.
Ligt heeft zy d'uitslag meer bezadigd overdacht,
Die u te duchten stond uit dit rampspoedig stryden.
Het geen gy weêrmin noemt, is mooglyk medelyden.
Uw dreigen en verwyt doorgriefden haar het hart.
Waartoe, helaas! waartoe vermeerdert gy haar smart,
Daar zy zich voor uw heil zo yvrig heeft gekweeten?
Hebt ge in een oogenblik de poogingen vergeeten,
Die zy besteedde om u te ontheffen van verdriet?
| |
| |
Neen; zy verdient het niet.
Het grieft my dat myn drift haar tedre ziel beroerde.
Maar hy, wiens dwaaze min my tot die drift vervoerde,
Zal haare ontsteltenis betaalen met zyn bloed.
Herinner u in tyds op wien uw gramschap woed.
Uw Vader heeft deez' dag zyn deugden hoog gepreezen.
Gyzelf hebt my betuigd aan hem verpligt te wezen.
Wat heeft zyn yver, tot vermindring van de elend'
Die uw geslacht begrimde, al zorgen aangewend!
Nooit zal myn Zuster 't loon van zynen dienst verstrekken.
Hy vleit zich vruchteloos haar in 't bederf te trekken.
Hy spaar' zyn zorg voortaan. Ik acht my niet verpligt
Aan gunstbetooningen, naar zelfbelang gericht.
Ten minsten geeft het u geen reden u te stooren
Dat hem Eudoxes oog en eedle ziel bekooren;
Of is hy strafbaar die de deugd beminlyk vind?
Zo ik my vleien kon dat zy hem niet bemint
Had ik my moogelyk bezadigder gedraagen.
| |
| |
Dan ach! ik zie te klaar dat hy haar zal behaagen.
Men kan niet loogchnen dat hy veel verdiensten heeft.
Bevallig van gelaat, verpligtende en beleefd,
Tracht hy bestendig ons verlangen voor te komen.
Een teder maagdenhart word ligt vooringenomen.
Wien ziet zy, buiten hem, in deze wildernis?
Wie weet of hy haar hand geheel onwaardig is?
Of zou 't onmooglyk zyn dat hy uit een' der Grooten,
Welëer naar dit gewest gebannen, waar' gesprooten?
Zyn houding draagt geen blyk van een' geringen staat.
Hy meld zyne afkomst niet.
Of moet het in uw oog zyn schande en smaad verzwaaren,
Dat hy niet raadzaam vind zyne afkomst te openbaaren?
Zoud gy, zo gy met my deze oorden waart ontvlucht,
En adem had geschept in een gewenschter lucht,
Uw' staat en afkomst wel aan elk ontdekken kunnen?
Dan is 't uw pligt de vryheid hem te gunnen,
| |
| |
Die gy met reden voor uzelv' begeeren zoud.
'k Beken, ik heb de zaak niet in dit licht beschouwd,
En door oploopendheid my moogelyk misgreepen.
Denk wat al ramps die twist zou kunnen naar zich sleepen,
Daar ge u alleen met hem in deze streek bevind;
Daar u de tegenspoed, uws ondanks zelfs, verbind;
Daar hy steeds middlen heeft, die gy niet kunt ontdekken,
Om aan uw huis ten steun en toeverlaat te strekken.
Besef van welk een hulp ge u onbedacht berooft!
Wat heeft uw Vader zich al troost en heil beloofd
Uit de eensgezindheid, die u allen zou verëenen!
Hoe zal zyn stervend oog deez' bittren twist beweenen,
Als hem de droeve Eudoxe uw hevigheid verhaalt!
Wie zal zyn trooster zyn?
Myn Vriend! ik heb gedwaald.
Ik zie te spade dat myn drift my heeft bedroogen.
Myn dierbre Vader is de wellust van myne oogen.
Ach! moest ik zyn verdriet vergrooten in een' tyd
Dat hy bezwykt en sterft door 't onheil dat hy lyd?
Doch 't is te spaê geklaagd; 'k zal hem in 't graf doen zinken;
Den beker van 't berouw tot op den bodem drinken;
| |
| |
En de onbedachte min van trotschen Constantyn
Zal oorzaak van zyn dood en van de myne zyn.
Het grieft my, ik beken 't, u in dien staat te aanschouwen.
Laat ons bezadigd hem het misverstand ontvouwen,
En stillen met beleid uw Zusters droefenis:
Wie weet in welk een' staat zy door haar wanhoop is?
Myn hart voorzegt het my, ik zal hen beiden derven;
My blyft niets over dan te weenen en te sterven.
Einde van het vierde Bedryf.
|
|