Voorbericht.
De rampen, welken Maria van Bourgondiën, na het overlyden van haaren Vader, Hertog Karel den Stouten, troffen, vertoonen een akelig tafreel van de onheilen aan welken ongelukkige weezen zyn blootgesteld, wanneer belang, heerschzucht en geweld zich verëenigen om hen van hunne bezittingen te berooven; doch verstrekken tevens een duidelyk bewys, dat de hoogste Magt voor hunne behoudenis waakt; de boosheid, die hen verdrukt, in haaren woesten loop kan stuiten, en het recht der hulpelooze onschuld handhaaven.
De gewigtigheid en troostrykheid deezer bespiegelingen deed my reeds in myne jeugd besluiten dit onderwerp te verhandelen. Ik beproefde zulks; doch in laater jaaren bespeurde ik dat 'er wezenlyke misslagen in myn ontwerp waren ingeslopen. Myn Echtgenoot raadde my onlangs dezelven te verbeteren, dewyl het stuk, naar zyne gedachten, dien arbeid waardig was; en naauwlyks is een derde gedeelte overgebleven van het geene ik voor ruim twintig jaaren geschreven had.
Dat de bespiegeling van dit stuk myne waarde landgenooten bevestige in de edelmoedige gevoelens, die zy altoos ten behoeve der ongelukkigen betoond hebben; hen langs hoe meer doe yveren ten nutte van weduwen en weezen, en ter bescheming van verdrukten en verdrevenen; opdat zy dus den zegen moogen verwerven der Albestierende Oppermagt, die het voor zichzelven niet onwaardig keurt zich te noemde, de Beschermer der weduwen, de Vader der weezen, en de Redder der verdrukte onschuld!