| |
| |
| |
Het beleg der stad Leyden.
Door Lucretia Wilhelmina van Merken.
| |
[pagina t.o. 2]
[p. t.o. 2] | |
Daar is myn zwaard. Komt, slagt me, om u den dood te ontrukken.
IVde Bedr. VIde Toon.
| |
| |
| |
Toewying aan de edele grootachtbaare heeren, schout, burgemeesteren, schepenen, vroedschappen en veertigen der stad Leyden, midsgaders derzelver ministers; uitmaakende het ligchaam der regeeringe van dezelve stad.
Regeerders van de Stad, waar door de Rynstroom vloeit,
Eer hy de zandige en met helm begroeide kruinen
Van Hollands strand genaakt, en naar de rustplaats spoeit
Waar hy zyn' loop vergeet, by Katwyks oude duinen!
| |
| |
Getrouwe Vaders van 't beroemd Bataafsch Atheen',
De Stad, die Spanje stuitte op haar bestreden wallen;
Den hoed der Vryheid won, twee Eeuwen reeds geleên!
Ik wyde u in dees blaên een deel der lotgevallen
Die Leyden onderging in dien benaauwden tyd.
Doorleest ze, en beeft op 't zien van haar geleden plaagen:
Neen, looft de hoogste Magt, waardoor zy wierd bevryd,
En na een' nacht van ramp den dag des heils zag daagen.
Waar leed, waar streed men ooit, der Vryheid ten gevall',
Met grooter heldenmoed, dan op haar zwakke muuren?
Haar braave Burgery stond onbeweeglyk pal,
In spyt van hongersnood, van pest en oorlogsvuuren.
Ziet hoe de Bondgebuur haar bystaat in den nood,
En wyde meiren vormt van weelige valeiën.
Juicht op 't gewenscht gezicht der voedzelryke Vloot,
Die, door Boisot geleid, het vlak bezeilt dier weiën.
Eert met verwondering de hulp der hoogste Hand,
Die Spanje door den storm haar almagt dwingt te aanschouwen.
Ziet door de Vaderliefde en zucht voor 't Vaderland
Het deugdzaam hart bezield van Nederlandsche Vrouwen.
Ziet door de min den ramp van Leyden afgewend;
Staat des aan Valdez toe naar haar gebeên te hooren;
| |
| |
Verschoont een zwakheid, die de Veldheer zelf erkent;
Een zwakheid, zonder wie de Vesting waar' verloren.
Zy heeft haar goed en bloed niet vruchteloos gespild;
En al wat Vryheid mint, wie Leydens naam hoort noemen,
Of roode Sleutels ziet op 't zilvren Wapenschild,
Zal haar als de eerste burg der Vryheid juichend roemen.
Beschouwt der Vadren zorg en vlyt en waakzaamheid;
Den moed van Van der Does, den Held der Batavieren;
De trouw van Van der Werf, wiens oordeelryk beleid
Het hart in wanhoop zelfs de driften leert bestieren:
Hy is de ziel des Raads, de hoop van 't Vaderland,
Een steun van 't vry gemoed, een dapper Staatsverweerder,
De toevlucht van het volk, der braaven rechtehand,
En 't achtbaarst voorbeeld van een' waardig' Volksregeerder.
Beschermers van de Stad, die thans, in blyder tyd,
Voor de eedle Vryheid waakt, naast God door hem behouên,
En u volyvrig voor Stads Recht en Handvest kwyt!
Wat roem, moogt ge in 's Mans beeld uw eigen beeld beschouwen!
Der Vadren glori strekt het nageslacht tot eer.
Betreed hun loflyk spoor als rechtgeaarte Zoonen;
Smaakt nooit hun bitter lot; de dag keer' nimmer weêr
Dat ge op zo zwaar een proef der Stad uw trouw moet toonen!
| |
| |
Mogt Leyden zonder einde in ons Gemeenebest
In welvaart, in geluk, in eer en zegen bloeijen!
Mogt de achtbre Hoogeschool in haar beroemde Vest,
Tot by het laatst geslacht, in lof en luister groeijen!
De Hemel hoed' de Stad en braave Burgery!
Nooit moet' haar hoofd den hoed der eedle Vryheid derven!
Dat Leydens achtbre Raad een baak in Holland zy,
En door alle eeuwen roeme op trouwe Van der Werven!
LUCRETIA WILHELMINA VAN WINTER,
geboren VAN MERKEN.
mdcclxxiv.
|
|