richt zich tot de menigte, die minstens 300 personen telt, en met klare, duidelijke stem spreekt hij:
‘Men zal verwonderd zijn werkers en muzikanten voor de kerk geplaatst te zien’, zegt hij, ‘doch het kan anders niet. Gedurig worden de werklieden der stad hatelijk gemaakt bij de buitenlieden; men schildert ze af als verderfelijke lieden, die niet tevreden zijn, socialistische propaganda maken en allerlei kwaad in de wereld willen stichten. Daar men ons geene lokalen, geene herberg of geen grond wil verhuren waar wij het volk zouden kunnen vergaderen om onze verdediging te aanhooren, zijn wij gedwongen met een rijtuig te komen, u met muziek te verzamelen, om u aldus de waarheid te zeggen en u te laten oordeelen.’
Dan spreekt de gezel over de onrechtvaardigheden der wereld, over de boeren en werklieden die slaven, zwoegen en in ellende leven. Hij toont wie van de vruchten van den arbeid geniet en bewijst dat het vermeerderen der rijkdommen, het vergrooten der armoede voor gevolg heeft.
De werklieden van dorp en stad moesten zich zelf beter leeren kennen. Niet van anderen moeten wij ons heil verwachten; de redding ligt in ons zelf, in ons verstand, in onzen krachtigen wil.
De spreker schildert ook de nieuwe maatschappij waar broederliefde en eendracht zullen regeeren, daar de geldmacht zal gebroken zijn door de bescherming van den Staat voor alle werklieden.
Het eerste dat moet verkregen worden is het zuiver Algemeen Stemrecht; het schandelijk kiesstelsel dat 3 en 4 stemmen geeft aan de rijken en welstellenden en ééne enkele stem aan de hulpbehoe