| |
IV
In het begin van December 1898 werd te Zele de bakkerij De Zon geopend.
De statuten verschenen in het Staatsblad van 30 October 1898.
Art. 1 luidde: Tusschen de ondergeteekenden, gebruik makende van de wet van 18 Juli 1873, gewijzigd door de wet van 1886, en al degenen die zich aan de tegenwoordige standregelen zullen
| |
| |
onderwerpen en in de maatschappij aangenomen worden, is eene samenwerkende vennootschap gevormd, onder de benaming van De Zon. Haar doel is het voortbrengen en den verkoop van eetwaren en allerlei goederen van gewoon verbruik.
Art. 2. - Deze maatschappij, wier zetel gevestigd is te Gent en wier lokaal door den bestuurraad zal gekozen worden, zal succursalen, depots en werkingzetels mogen inrichten, enz.
Als leden van den bestuurraad waren aangeduid:
Gezel Victor De Cock, bediende te Gent; gezel Karel Beerblock, bediende te Gent; de heer August Bruggeman, handelaar te Gent.
En als kommissaris:
Gezel Rich. Berragan, brouwer te Gent.
De eerste inschrijvers waren: Frans Warie, werktuigmaker te Gent; Foucart Jan, handelaar te Gent; Victor De Cock, bediende te Gent; Ad. De Backer, smid te Gent; Berragan Richard, brouwer te Gent; Beerblock Karel, bediende te Gent; Bruggeman Aug., handelaar te Gent; Van Cauteren Cesar, fabrikant te Zele.
Samen hadden zij voor een kapitaal van 1000 fr. ingeschreven.
Met dat weinige geld gingen zij een nieuw middel beproeven om Vlaanderen uit zijnen doodslaap en uit zijne berusting wakker te schudden en voor zijne rechten te doen strijden.
De noodige maatregelen waren genomen om de onderneming te doen gelukken. Met opgewekte omzendbrieven werd propaganda gemaakt bij de bevolking. De voordeelen aan het verbruiken van het brood der maatschappij verbonden: deel in de
| |
| |
winsten, hulp bij geboorte, goedkoop en voedzaam brood, werden breedvoerig uiteengezet.
De bloem en het hout waren aangekocht, de bakkers stonden op hun post, de brooduitvoerders waren gereed het brood te gaan verkoopen. De bestuurders hadden om 4 uur Gent verlaten om aanwezig te zijn bij het vertrek van den eersten broodverkooper en daarna ongeduldig den uitslag der onderneming af te wachten.
De eerste oven brood was niet goed; het brood was te bleek, niet genoeg uitgebakken. De tweede oven was beter. Elke oven bevatte 45 brooden.
Eindelijk reed de broodverkooper weg. In de verte hoorden wij hem bellen, blazen op zijn horentje en roepen dat hij goed en goedkoop brood had. Men kwam ons berichten dat men brood had zien verkoopen; dit gaf ons moed. 's Middags keerde de brooduitvoerder terug; nog geene twintig brooden waren verkocht. 's Namiddags ging het niet beter. Geheel de gemeente was afgeloopen. De verkoop was te gering.
Wat te doen? De oplossing lag voor de hand.
Aangezien in Zele te weinig brood verkocht werd, moest men verder zoeken.
Twee dagen later reed men tot aan Berlaere. 's Morgens om 7 ure vertrokken twee brooduitvoerders, de eene in de richting van Hamme, de andere in de richting van Overmeire. De eerste kwam terug om 7 ure 's avonds; de tweede om 10 ½ ure; deze laatste had al zijne brooden verkocht.
Zouden wij stand houden? Zeker, het was noodzakelijk! De zon kan niet ondergaan; wel kunnen warte wolken haar verduisteren, maar spoedig heeft
| |
| |
zij ze verdreven en schijnt met vernieuwden glans. Volhouden! volhouden! moest de leus zijn.
De vreeselijke armoede der bevolking der omstreken van Zele kwam ons ter hulp. De loonen waren zoo klein dat men geen geld had om boter te koopen. Men voedde zich met droog brood. De Zon bakte krentenbrood en verkocht het aan den zelfden prijs. Het brood aldus smakelijker gemaakt werd veel gekocht, maar het is onnoodig te zeggen hoeveel moeite het kostte om vol te houden.
Te Zele kon weinig brood gekocht worden; de bevolking was te arm, en daardoor verplicht op crediet bij bakkers of patroons te koopen.
De inrichting wijzigde zich dus ondanks ons; de socialistische bakkerij werkte te Zele maar het brood werd buiten Zele verkocht; men reed tot tegen Wetteren, tot in Baesrode, tot voorbij Lokeren.
Met elk brood werd een bewijs van aankoop afgeleverd; na drie maanden, werd de beloofde winst uitgekeerd, alhoewel er geene winst was. Het betalen dezer winst versterkte het vertrouwen in de maatschappij. Deze echter ontwaarde dat er geen middel was op deze manier de volksinrichtingen uit te breiden.
De kliënten der maatschappij De Zon woonden te ver van elkander; het uitvoeren dat met wagen en paarden moest gebeuren kostte te veel.
Intusschen echter werkte men ijverig. De bestuurleden vergaderden minstens eenmaal per week; er verliepen geene twee dagen of een hunner bracht een bezoek aan de inrichting, ging de zaken na, waakte over den dienst.
Wij willen maar vluchtig gewagen hoeveel moeite
| |
| |
het kostte eene goede administratie in te richten. De leveraars zoowel als de bevolking en de bedienden konden niet begrijpen dat eene samenwerkende maatschappij niet te vergelijken is met eene bijzondere maatschappij. Waartoe diende het alles op te schrijven, te rekenen, volgens vaste regelen te werken. Zulks ging boven aller bevattingsvermogen. Het bestuur was verplicht alles te doen of te herdoen.
Stilaan klom de verkoop, maar telkens als de diensten moesten vergroot worden was de maatschappij ook tot grootere uitgaven verplicht. De paarden waren spoedig versleten; de vervoermiddelen kostten zeer veel geld.
Een jaar na de opening der bakkerij was er eene gemiddelde wekelijksche ontvangst van 1100 franken en bezat de maatschappij 5 paarden. Het personeel bestond uit 4 broodverkoopers, 3 bakkers en 1 beheerder en lokaalhouder.
De bestuurdienst werd kosteloos uitgeoefend.
Den indruk die wij op het volk maakten, hetgene wij overal vaststelden, was leerrijk voor de propaganda. Wij bestatigden dat het oordeel over de socialisten zich geheel en al gewijzigd had. Vroeger aanzag men ons als het uitvaagsel der maatschappij, als menschen die alleen goed genoeg waren om gevangen genomen te worden. Een socialist moest een onhandelbaar ruw persoon zijn, die een woest uitzicht had en alle beset van eerlijkheid en deugd miste.
De toestanden waren nu veranderd. Wij deden zelfs de ondervinding op dat men dacht dat de socialisten over eene onuitputtelijke geldbron be- | |
| |
visscherswoning te de panne
| |
| |
schikten. Wij moesten niet alleen waken dat de leveraars ons niet bedrogen, maar zelfs de werklieden zouden niet medegeholpen hebben aan de propaganda, zonder er rijkelijk voor betaald te worden, en het loon moest grooter zijn dan dat hetwelk zij door hard zwoegen bij hunnen patroon verdienden.
In de katholieke bladen hadden zij zoo dikwerf gelezen over Vooruit en over de schatten die daar door de socialisten op rekening der werklieden verzameld werden; zij hadden de beschrijving der prachtige gebouwen, der groote inrichtingen niet vergeten. Wanneer de Gentenaars dergelijke lokalen konden betalen, moesten zij geld, veel geld, meer geld hebben dan de rijken, en daar zij beweerden voor de welvaart van het volk te strijden, waren zij verplicht, alles dubbel, driedubbel te betalen.
De socialist die naar den buiten kwam was geen verdrukte meer die vraagt te strijden tegen onrecht en willekeur, maar iemand die reeds in staat was zichzelf te helpen, die geld te zijner beschikking had om het leven der ellendigen te verzachten.
De socialist was de almachtige; men was bereid hem te volgen, als hij maar zorgde dat er niets ontbrak in het gezin, dat er zelfs wat meer was dan nu.
Men kan de teleurstelling raden der brave lieden, toen hun aan het verstand gebracht werd, dat alleen goedkoop brood en goedkoope levensmiddelen konden geleverd worden, wanneer allen kochten en trouw betaalden, dat het leven van den socialistischen strijder of volgeling zwaar was, dat hij zijne vrije uren moest opofferen voor de belangen van anderen.
In plaats van geld te verzamelen moest men op
| |
| |
zijne uitgaven besparen, wekelijks een inleg betalen aan zijne vereeniging, om haar toe te laten den strijd te voeren tot verbetering, ook van hen die zich vijandig toonen aan het streven der socialisten.
Dergelijk stelsel werd niet begrepen. Zij tot wie aldus gesproken werd, beschouwden den spreker eerst medelijdend, vervolgens wantrouwend; men bemerkte op hun aangezicht, dat zij dachten: ‘hoor eens, socialist, van mijne centen zult gij gebruik maken om uw bijzonder doel, dat gij mij verbergt, te bereiken.’
Wij deden de ondervinding op, dat het begrijpen van het feit dat men door vereeniging tot beterschap moet komen, reeds eene beschaving is. Wie met liefde wekelijks eenige centen afzondert om ze in de kas der vereeniging te storten, en dat geld te laten gebruiken tot algemeen nut, zonder dat het voor hem meer voordeel oplevert, wie in staat is dit offer te brengen, aldus te handelen, is reeds ver verheven boven de onwetende slaven met dewelke wij hier in aanraking kwamen.
Daarvoor is solidariteitsgevoel noodig en moet het verstand zich plaatsen boven de kleine persoonlijke veeten, boven den dagelijkschen levensstrijd.
Wat dan gezegd van hen die het geld bewaren, die ondanks eenen aanhoudenden kamp tegen de armoede, het geld der vereeniging als geheiligd aanzien, omdat het gestort werd door de edelmoedigen, door de voorloopers eener eeuwenlange onderdrukte bevolking, die, begeesterd door een nieuw geloof, door de vereeniging der krachten der arbeiders eene nieuwe wereld willen stichten.
De kashouder kan geen alledaagsch mensch zijn,
| |
| |
maar moet vele verhevene hoedanigheden bezitten. Men vindt ze moeilijk in een persoon vereenigd.
Naast hare bakkerij zou de Maatschappij De Zon voorloopig goedkoope levensmiddelen verkoopen.
Het bestuur dacht, was er zelfs van verzekerd, dat enkele moedige en offerwillige partijgenooten zouden opkomen, en belang zouden stellen in de zaak. Men zou ze in de beweging, in de werkzaamheden mengen, en aldus het begin van organisatie stichten.
Wij hadden reeds verkregen dat de bevolking min of meer met de socialisten verbroederde, wij moesten ook verder geraken.
Men duldde de socialisten in de dorpen met hunne samenwerking; men liet hunne broodkarren door de katholieke gemeenten rijden; het werd aanvaard als een feit, door de nieuwe tijden medegebracht.
De samenwerking die te Zele haar hoofdzetel had, kon zich slechts met oneindige moeite staande houden. Wie zal ooit de ontelbare bezoeken aan Zele gebracht, kunnen berekenen; wie zal verslag geven over de eindelooze beraadslagingen, de altijd nieuwe voorstellen, de steeds nog niet beproefde middelen die voor doel hadden dichter bij het volk te komen?
Door den geringen verkoop op enkele plaatsen was De Zon gedwongen zich steeds meer en meer uit te breiden, in de hoop gemakkelijker hare onkosten te kunnen dekken.
De karren der Maatschappij reden op al de dorpen gelegen langs de Schelde van aan de Dender tot aan de Durme. En zoo, volgens de uitgebreidheid van ons handelsterrein, de zaken
| |
| |
grooter hadden kunnen zijn, toch mochten wij ons niet beklagen. In 1900 waren er weken dat er 1600 tot 1800 franken voor het brood ontvangen werd; de middelmatige ontvangsten, winter en zomer, bedroegen 1000 tot 1100 franken per week.
Om dezen uitslag te verkrijgen moest er oneindig veel moeite gedaan worden en waren de kosten van vervoer en van voortbrengen zeer groot.
De Maatschappij De Zon was in geene herberg gevestigd.
Het lokaal der bakkerij bevatte een ruime koer, en een afdak, soort van magazijn, dat vroeger gediend had tot het bergen van vlas.
Door het uitbreiden van den verkoop, waren het oventje en de plaats, die tot bakkerij diende, te klein geworden.
Het waren zorgvolle dagen voor het bestuur der maatschappij, toen men dagelijks meer en meer de noodzakelijkheid van vergrooting gevoelde en men op geene winst rekenen kon om de kleinste uitgaven te bekostigen. Daarbij, waarom veranderingen gedaan aan een lokaal dat wij slechts in huur hadden?
Het was weer de oude leidster, de vriendin die ons nooit verlaat maar ons steeds aanmoedigt, die beslissend optrad, en ons een stap verder voerde naar het geluk van allen.
Het socialisme mocht niet wijken, het moest volhouden, vooruitgaan, overwinnen!
Naarmate de drukte toenam in de maatschappij, klom de toewijding der bestuurders. Menigmaal kon men ze 's morgens om 4 3/4 uur zien vertrekken in de Waasstatie te Gent. Om 6 ½ uur waren zij te Zele om de zaken na te gaan, de moeilijkheden, aan
| |
| |
stipte uitvoering van dienst en aan goede voortbrengst verbonden, te vereffenen.
Wekelijks waren al de bestuurders eens aanwezig, werd er gewikt en gewogen en al de voorstellen besproken. En iedere vergadering eindigde met de hoop op den eindtriomf, met het vertrouwen dat al die moeite toch eens zou beloond worden.
Begeesterd door den onwrikbaren zucht naar vooruitgang, deden allen het onmogelijke om de inrichting te versterken. Nieuwe aandeelhouders werden gevonden. De voorzitter, de heer Bruggeman, kocht het lokaal der samenwerking voor 10,000 franken. Alhoewel de verlangde en verhoopte toekomst nog zoo ver in het verschiet lag, toch werd niet geaarzeld zulk een groot offer te brengen. Welk dankbaar gevoel vervulde ons jegens hen die zoo krachtig medewerkten om in de duistere onwetendheid en verslaving, het licht der bevrijding te doen branden en schitteren.
Op den aankoop van het lokaal volgde het plaatsen van een groote oven. Nu zou men kunnen sparen, zich onder geldelijk opzicht kunnen verbeteren. In den muur van den oven werd eene groote bronzen plaat aangebracht met de kloeke kenspreuk der maatschappij ‘De Zon’ : Tot verheffing van den mensch - tot welvaart van het volk.
Al de verbruikers van het brood der maatschappij weiden op de inhuldiging van den nieuwen oven, die plaats had gedurende de maand Februari 1900, uitgenoodigd. Dien dag vergaderden een 60tal moeders in de bakkerijzaal.
Allen werden vergast op chocolade met eierbrood; eenige muziekstukken werden gezongen of gespeeld,
| |
| |
de heer Bruggeman sprak als voorzitter tot de aanwezigen; de ondergeteekende voegde ereenige woorden bij over de macht der werklieden, over het doel der socialisten, en het schoone feest werd besloten.
Daarna hadden wij opnieuw gelegenheid vast te stellen, hoe weinig vertrouwen wij mogen verwachten van de buitenlieden, hoe weinig geloof zij hechten aan onze gezegdens.
De deelgenooten van Zele, die door aandeelen aan de maatschappij De Zon verbonden waren, vielen af, zij verlieten ons; hunne krachten waren te zwak om met de onafgebrokene moeilijkheden te worstelen, onvermijdelijk in dergelijke inrichtingen, die langs den eenen kant de rechten der werklieden, der zwakken moeten verdedigen tegen alle onderdrukking en uitbuiting, en langs den anderen kant moeten zorgen dat zij zich als handelszaak recht kunnen houden.
De aftocht der bewoners van Zele liet ons dus opnieuw alleen. Daarbij hadden wij onder persoonlijke twisten te lijden.
Gelijk overal viel men bij voorkeur hardnekkig de strijders aan, terwijl de ware volksvijanden, die zich onder de namen van patroons, gemeenteoverheden en priesters verbergen, met rust gelaten werden.
Intusschen was De Zon eene bekende geworden in het arrondissement Dendermonde en zelfs geheel Vlaanderen door.
Vonden de bestuurleden geene partijgenooten of medewerkers, zij hadden toch vrienden gekregen. Menigmaal drukten de arme wevers van Zele ons hartelijk de hand toen wij ze verlieten, na een bezoek
| |
| |
in hunne schamele hut, waar zij ons op hunne manier gastvrijheid betoond hadden. Maar voorverstandelijke en zedelijke verheffing, voor verbetering van 's werkers toestand, waren zij niet warm te maken.
Toen wij hen een beter, menschelijker leven voorspiegelden, hunne verbeelding tot het zien en begrijpen van het goede trachten te leiden, aanschouwden zij ons vreemd; zij kenden ons te goed om ons van kwaadwilligheid te verdenken, maar zij schudden het hoofd. Het antwoord luidde onveranderlijk: ‘wij zouden beter zijn met een dubbelen frank, om ons nu eens goed te kunnen vermaken’ of ‘gij kunt het goed zeggen.’
Nooit heb ik hun iets hooren gewagen over betere maatschappelijke instellingen; zij zijn te ongelukkig om iets hoogers te vatten; nooit hadden zij een oordeel moeten vellen en deden het nu ook niet.
Het voorgaande doelt vooral op de bevolking van Zele en omstreken.
Door onzen omgang met de buitenbevolking leerden wij ook, dat er drie soorten buitenwerklieden zijn, die zich scherp van elkander afteekenen, en een verschillend leven leiden.
Vooreerst neeft men den nijverheidswerkman, die zijn brood verdient met handwerk. Hij en zijne familie zijn onverschillig aan alles wat de samenleving betreft. Zij genieten eene vermeende vrijheid, die hen afhoudt van gemeenzaam strijden; voor hen is de verdrukking niet zoo sterk verpersoonlijkt in een patroon, onder wiens bevelen zij gedurig moeten werken. De wevers van Zele, bijvoorbeeld, brengen
| |
| |
de grondstoffen om inpakgoed te weven naar huis, en geheel het gezin werkt mede.
Het werk is niet alleen de bron van hun onderhoud, maar ook hun tijdverdrijf.
In een bijzonder werkhuis zou men onmogelijk kunnen vergen dat in den zomer de arbeid 's morgens om drie uur aanvangt, en slechts 's avonds om 9 uur ophoudt. Welnu, dergelijke werkdagen zijn volstrekt geene zeldzaamheid in de gezinnen van Zele. In den zomer begint men 's morgens vroeg, gedurende den winter kan men tot 11 ure 's avonds zien weven, spinnen, enz., en zulks in slecht verlichte en verluchte lokalen.
Boeken, platen, gazetten zijn ongekende weelde-artikelen. Verzamelingen en kringen tot verheffing of uitspanning bestaan niet op het dorp; er blijft natuurlijk niets over dan brutale vermaken en het bevredigen der dierlijke behoeften. Dit is het leven dier ongelukkigen.
De tweede soort buiten werklieden zijn de arbeiders die in de steden op de werven, in de mijnen, in de hoogovens, in Frankrijk op het land, hun brood verdienen.
Deze werklieden zijn de vrijzinnigste onder de boeren; zij zijn meer vatbaar voor een genoeglijker leven; bij hen aan huis is er iets dat meer welstand ademt. Deze arbeiders zullen eens de voorwacht van het hervormingsbataillon van den buiten vormen; die tijden zijn echter nog niet aangebroken.
De derde soort werklieden zijn de boerenknechten die zich verhuren bij een of ander pachter en eenige stuivers daags winnen. Zij beschikken over een stuk land dat zij na het dagelijksch werk bebouwen, om
| |
| |
er eenige groensels te kweeken. Zij leven in kleine hutten waar de kinderen het grootste deel van den dag alleen gelaten worden, waar goed voedsel en zachte rust ongekend zijn.
Dat zijn de slaven der middeleeuwen, die tot schande onzer maatschappelijke instellingen blijven bestaan; zij zijn de levende wezens die wraak roepen over de eindelooze misdrijven door de bezittende klas gepleegd; zij zijn te onwetend om voor het socialisme gewonnen te worden.
Al de werken, al den goeden wil der maatschappij ‘De Zon’ stuitten af op deze akelige werkelijkheid.
En toch was deze harde strijd vol beproeving, eene noodwendigheid geworden; dat hopeloos pogen vermeerderde onze zucht naar vooruitgang, maar wij stonden alleen; enkel de samenwerkende instelling gaf ons gelegenheid midden dezer droevige bevolking te blijven.
De maatschappij ‘De Zon’ was ons lief geworden, daar waren wij gedurig in gedachten of in werkelijkheid tegenwoordig, onafgebroken werkten wij om haar te vergrooten. Eens de beheerzaken afgedaan in de vergaderingen, liepen de besprekingen van het bestuur over niets anders.
|
|