| |
| |
| |
De Vlaamsche socialistische strijders
Talrijk zijn zij die: Vlaanderen niet kennen. Ik heb eerst en vooral mijne reis ondernomen, om hun deze landstreek te openbaren. Aan het meerendeel der franschsprekende Belgen, schijnt Vlaanderen zoo onbekend als Australië. Zulks vindt vooral zijne oorzaak in de taal, die deze provincie van het overige der wereld scheidt. En denken, dat de uitzinnigen de kloof nog dieper willen maken, door het gebruik der Fransche taal te bannen. Het is waar dat de leiders dezer beweging vooral katholieken zijn, hetgene veel verklaart. De Vlaamsche socialisten hebben het gevaar bemerkt, en Anseele, die voorzeker niet verdacht is wanneer het de belangen en de toekomst van het Vlaamsche volk geldt, was een der eersten om lid te worden der maatschappij tot verbreiding der Fransche taal.
Ik ben ook naar Vlaanderen gegaan, om te zien welke hulp van daar komen zal in latere strijden.
Ik heb genoeg gezegd over de ellende en over de verschrikkelijke verdrukking die het Vlaamsche proletariaat bezwaren, om te laten begrijpen met welke moeilijkheden onze socialistische strijders daar te kampen hebben. Maar ik houd er aan hun hier eene openbare hulde te brengen. Die strijders zijn bewonderenswaardig door de toewijding, de wilskracht en de aanhoudendheid. Hunne kracht vindt haar oorsprong in hun vurig apostelgeloof. Eenigen zelfs hebben zich zoodanig opgewonden voor dit geloof, dat zij dweepzuchtig geworden zijn. Deze dweepzucht is voorzeker eene erge fout, maar
| |
| |
de vlasrooterij rond kortrijk
| |
| |
misschien is zij niet onnoodig, om tegen de onvruchtbare twijfelleer en het ontmoedigend pessimisme op te wegen, die gedrongen zijn in het hart van sommige socialisten der groote steden. Wee hun die niet gelooven! Zij dwalen door het leven, alleen, treurig, zonder wilskracht, de ziel door angst beklemd, zonder te weten waar zij gaan, gelijk de laat uitgebleven wandelaar verdwaalt in een duisteren nacht.
Onze Vlaamsche strijders bezitten het geloof, en dit geloof heeft mirakelen volbracht. Ik heb reeds gesproken over de Gentsche socialisten, fabriekarbeiders en bedienden van Vooruit, die iederen zondag regelmatig, stelselmatig dagbladen gaan verkoopen, zelfs tot in de dorpen die het meest aan het klerikalisme onderworpen zijn. Een dertigtal verspreiden zich wekelijks over geheel Vlaanderen; zij deelen onze bladen en onze brochuren uit, nemen het woord in openbare vergaderingen, richten groepen in en bouwen Volkshuizen.
De socialisten der kleine steden zijn even vurig en even ijverig. Op eene zitting van het Comiteit te Wetteren, waar ik tegenwoordig was, hoorde ik een der werklieden met een roerenden eenvoud zeggen: ‘Wetteren zal een der lichttorens worden van het socialisme in Vlaanderen!’ Te Temsche strijden een handvol socialisten sedert 1896. Gezel Vanhoeylandt zegde mij, toen ik het dorp bezocht, dat zij tot nu toe nog geen lokaal konden vinden. Zij vereenigen zich in de keuken van een gezel, waar zij met zeven of acht te zamen kunnen zitten. Eh wel, niettegenstaande alles, zijn Vanhoeylandt en zijne vrienden er in gelukt de werklieden in zeer ernstige groepen te vormen. Er bestaat zelfs eene vakvereeni- | |
| |
ging, deze der mandenmakers, die de meerderheid der werklieden van het bedrijf bevat. Is zulks niet waarlijk schoon?
In eene andere stad, die ik voor het oogenblik niet noemen mag, heeft men mij de edele en opbeurende levensgeschiedenis eener familie Vlaamsche socialisten verteld. Ik vat ze in enkele woorden samen. De man, een oud-wever, had deel gemaakt der Internationale. Hij was bevriend geweest met Edmond Van Beveren, en met de andere Gentsche socialisten van dien tijd. Bedenkt wel hoeveel moed er noodig was, twintig jaren geleden, om eene socialistische overtuiging te laten blijken in een verloren hoek van dit vermaledijde, klerikale Vlaanderen. De vervolging bleef niet lang uit. Op zekeren dag werd de wever zonder werk gesteld, omdat zijn patroon van de vriendschapsbetrekkingen met Edmond Van Beveren kennis had gekregen. De wever bevond zich dus op straat met vrouw en kinderen. Wat nu te doen? Hij begaf zich naar de markt der stad, huurde een kraam en begon weefsels te verkoopen. Wanneer het geen marktdag was, ging hij als marskramer zijn lijnwaad van dorp tot dorp, van stad tot stad aanbieden. Aldus gelukte hij er in niet alleen te leven, maar ook nog eenige spaarcenten te verzamelen, die hem toelieten een klein magazijn te openen. Rechtover zijne woning kwam zich een priester vestigen. Deze ontving dikwerf het bezoek van geestelijken van beider geslacht en van alle soort. Deze barmhartige Christenen bespiedden het huis van den oudwever gedurende geheele achtermiddagen, en stipten met zorg de koopers aan die er binnen traden. Eenigen tijd later moest de arme winkelier eene aanmerkelijke
| |
| |
vermindering zijner klienteel bestatigen. Ging de ellende terugkeeren? De socialist had een oogenblik van vertwijfeling. Dan zegde zijne vrouw: ‘Welaan, mijn beste, moed geschept! Wij mogen ons niet laten ontmoedigen door deze slechte kerels. Gaat buiten de stad kalanten zoeken!’
En de man vertrok, zocht eene nieuwe kliënteel die hij dan weder verloor, vervolgens eene derde, die hem nog eens ontsnapte, en zoo verder. Deze bedekte, maar verschrikkelijke strijd tusschen hem en de klerikalen, duurde vijftien jaren. Bij iedere nieuwe beproeving verzetten man en vrouw zich in hun, door het lijden geheiligd geloof, als in eene onschendbare schuilplaats. Nu zijn zij aan de vervolging hunner vijanden ontsnapt. Zij hebben een zekeren welstand veroverd. Hun socialistisch geloof is versterkt uit den strijd gekomen, maar ik laat u denken hoe antiklerikaal, om niet te zeggen hoe antigodsdienstig, deze familie geworden is!
Deze geschiedenis is volstrekt geene uitzondering. Zij deed zich overal voor, met dit verschil dat de afloop overal niet even gelukkig was. Maar de vervolgingen der patroons en der priesters hebben in Vlaanderen strijders gevormd, die, geharnast tegen de tegenspoeden, wonderbaar getemperd zijn voor den strijd.
De geest van geloofswerverij heeft zelfs de vrouwen aangetast; zij hebben een groep gevormd van meer dan honderd leden, en een dagblad gesticht: De Stem der Vrouw. Op een zaterdag avond bevond ik mij in Vooruit met Anseele. Op eene tafel vouwden vijf of zes vrouwen dagbladen, die ze daarna in de stad gingen verkoopen. Ik zegde tot Anseele:
| |
| |
- Vindt gij niet dat de socialistische vrouwen zich voor het oogenblik zouden mogen tevreden stellen, ons te helpen in onzen strijd, zonder onze beweging nog te komen verwikkelen met bijzondere, en misschien ongepaste eischen? Zal hunne vrijmaking niet noodzakelijk voortspruiten uit het socialisme, als een natuurlijk, onvermijdelijk gevolg? De berg dien wij moeten verzetten is reeds zoo zwaar!
En Anseele antwoordde:
- Laat ze maar doen! Laat ze initiatief gebruiken! De vrouwen hebben nog meer reden zich te verzetten dan de mannen. Zij komen tot het socialisme, zooveel te beter! Het is hier niet gelijk te Parijs: de beweging heeft hier niets burgerlijks. Aanziet de ongelukkigen - die arme slooren! - zij gaan de beschimpingen, de spotredenen, de beleedigingen, en wie weet? misschien de slagen der dwazen en der bevoorrechten trotseeren. Zij beginnen hunne beweging evenals de wevers. Morgen, wanneer zij elkander zullen ontmoeten, zullen zij al lachende hunne kleine en groote tegenslagen vertellen. Zij zijn dapper!
Ik bezag ze. Zij waren blootshoofds, een omslagdoek bedekte hunne magere schouders. De eene na de andere stond op en verliet de herbergzaal, een pak dagbladen onder den arm, om het zware apostelschap te beginnen. En ik zegde in mij zelven: ‘Mijne wenschen vergezellen u!’
Door in betrekking te komen met de Vlaamsche socialisten, heb ik den zin begrepen der woorden, op zekeren dag door Louis Bertrand uitgesproken: ‘In mijn lang strijdersleven, heb ik noodwendig veel droefheid gehad, heb ik hinderpalen ontmoet die mij
| |
| |
onoverkomelijk schenen, en uren van neerslachtigheid en van moedeloosheid gekend. Welnu, iedere maal dat ik mij door de zedelijke nederdrukking voelde overrompelen, nam ik den trein naar Gent, ging een dag doorbrengen met Van Beveren, met Anseele en met Hardyns, en ik keerde naar Brussel terug, genezen, gesterkt, en kon mijn hardnekkig werk voortzetten. Gent is de waterstad voor zieke socialisten!’
De uitslagen, door de socialistische propaganda in Vlaanderen verkregen, verdienen zooveel te meer onze bewondering, dat zij gepaard ging met eene economische beweging wier gevolgen, onder politiek en sociaal oogpunt, belangrijk zijn zullen. Vlaanderen wordt eene nijverheidsprovincie. Tot in de kleinste dorpen verheffen zich fabrieken. De veldarbeid is verlaten. De boeren willen zich niet meer tevreden stellen met de loonen van vroeger, en worden nijverheidswerklieden. Drie honderd arbeiders vertrekken iederen dag uit Zele naar Brussel, of naar de koolmijnen der omstreken van Charleroi. Langs de Lei zijn er dorpen, waar de drie vierden der volwassene mannen in de fabrieken van het Noorden van Frankrijk, en zelfs in de mijnen van het Nauw van Calais werken. Volgens de getuigenis van katholieken, heeft de priester veel van zijn invloed en van zijn gezag verloren. Al te dikwijls was hij den bondgenoot der kasteelheeren en der fabrikanten. Traag, maar zeker, trekt het socialisme overal in, vooral doordringende tot het hart en tot de hersenen van het jongere geslacht. De dagbladen der Christene democraten voorspellen toekomstige Jacqueriën, en de geweldige werkstakingen dezer
| |
| |
laatste jaren bewijzen dat Vlaanderen diep beroerd wordt. Groote gebeurtenissen bereiden zich voor. Een Vlaamsch socialist, die over den geestestoestand in Vlaanderen ondervraagd werd, antwoordde:
‘De geestestoestand? Voor het oogenblik wil men kloppen! Men weet niet altijd op wie noch waarvoor, maar men wil kloppen. Ziedaar!’
|
|