| |
De visschers der Kust
Ik wilde mijne vluchtige reis door Vlaanderen niet eindigen, alvorens de visschers der kust bezocht te hebben.
Met Vandeweghe bevond ik mij te Adinkerke. Ons tweetal volgde den weg die door de duinen naar De Panne leidt. Werklieden waren er bezig de laatste riggels te leggen van een nieuwen buurtspoorweg, die 's anderendaags plechtig ingehuldigd werd.
De duinen zijn hier zeer hoog, en twee kilometers breed. Rechts van den weg zijn hier en daar villas in eene verrukkelijke fantasie gebouwd. Eenige zijn weelderig ingericht en gelijken veeleer aan kasteelen. De zandheuvels met hun eenvoudig tooisel van grijsgroen gras, fluweelen mos en kleurlooze distels, hebben eene zeldzame verleidingskracht. Het wild leeft er in overvloed.
Links, in de laagte, beschut tegen den wind, verbergen zich de huisjes der visschers. Zij sijn zeer net, zeer wit, met hunne groene blinden en hun roode dak.
| |
| |
Sedert onheuglijke tijden zijn de bewoners der duinen visschers van vader tot zoon. Behalve te Oostende en te Nieuwpoort, waar hunne kleedij aan die der tegenwoordige matrozen gelijkt, hebben zij bijna overal de uitrusting hunner voorouders bewaard: een dik rood hemd, en eene breede broek in waterlaarzen.
Hun werk is buitengewoon lastig. Zij zijn verplicht hunne booten op het zand te trekken en ze dan terug te steken om ze weder vlot te krijgen. In drie haven der kust: te Oostende, te Blankenberghe en te Nieuwpoort kunnen zij binnenvaren.
Op den Belgischen zeeoever worden vele verschillende vischsoorten gevangen; de eenen trekken slechts voorbij, gelijk de haring, de zalm en de sardijn; anderen leven steeds in onze wateren, zooals de tong, de schelvisch, de rog, de tarbot, de heilbot, de kabeljauw, de sprot. De garnaalvisscherij is eene bijzonderheid van De Panne.
Dezeden dervisschers, hunne levenswijze en hunne manier van werken, zijn sedert eeuwen niet veel veranderd. Hun godsdienst bestaat vooral in eenige bijgeloovige praktijken. Wanneer zij in zee steken dragen zij gewijde penningen, rozenkransen en... flesschen jenever mede. Van zoodra zij ontschepen, ziet men ze soms naar de gemeente Lombartzijde bij Nieuwpoort trekken. Daar wordt in de kerk eene Maagd vereerd, die de faam geniet tusschen te komen ten voordeele der zeelieden, die ze gedurende een onweder aanroepen. De meest aan gevaren blootgestelde personen, zijn ook in alle landen de meest godsdienstige. De kerken der steden, gewoonlijk verlaten, zijn propvol wanneer besmettelijke
| |
| |
ziekten heersenen. De mensch beeft voor de blinde krachten der natuur die hij nog niet kon overwinnen. Zouden de godsdiensten hun oorsprong niet verschuldigd zijn aan de vrees voor de pijn en voor de dood?
De manier van visschen verschilt volgens de plaats en den aard van den visch. Maar de meest gebruikte wijze aan de kust, bestaat in het aanwenden van het zaknet of vischnet. Er is nog beter: te Coxyde bij De Panne, wordt de visch met paarden gevangen. De visschers, voorzien van netten met lange stelen, zetten zich schrijlings op paarden die niet verschrikken voor de schommelingen en voor het gerucht der golven; zij doen het dier zoo ver mogelijk in zee gaan, en visschen de garnaal met een sleepnet.
Niettegenstaande hunne haven, bezitten Nieuwpoort en Blankenberghe slechts kleine visscherssloepen. Het is enkel te Oostende dat men groote vaartuigen vindt, die voor de vischvangst in volle zee geschikt zijn. In Duitschland en in Engeland wordt deze nijverheid op groote schaal uitgeoefend door stoombooten. Ook zullen onze visschers moeten bezwijken voor de mededinging, indien onze nijverheid zich niet omwerkt tot eene kapitalistische nijverheid. Vroeger was zij zeer bloeiend, en in de middeleeuwen werden talrijke godsdienstige gebouwen opgetrokken met de tienden op den haring. Tegenwoordig is zij in verval, en sedert jaren komen de Fransche en Engelsche visschers hunne vangst afzetten in de mijnen van Oostende en van Blankenberghe.
De zeden onzer visschers zijn nog aan de meesten
| |
| |
onbekend. De vadsige menigte, die in den zomer door de bekoorlijkheden der Noordzee en door de weidsche vermaken onzer badsteden aangetrokken wordt, ziet de visschers nieuwsgierig voorbijtrekken in hunne eigenaardige kleedij. Enkelen denken met eene onbepaalde vrees aan de gevaren van het lastig bedrijf, wanneer, bij onweersnachten, de kleine sloepen als notendoppen dansen op de golven eener holle zee. De verbeelding verzadigt zich aan deze fantastische tafereelen, maar het belang voor de visschers gaat niet verder.
Waarom zou men zich met hen bezighouden? Sedert honderd geslachten leven zij afgezonderd, in kleine, lage huisjes, verborgen in de diepte der duinen, beschut tegen de koude en tegen den wind, en zij verlaten slechts hunne woningen om voedsel te vragen aan den oceaan, die daar, over den zandheuvel, zijne oneindigheid ontrolt. Nooit beklagen zij zich; nooit zijn zij in werkstaking gegaan. Men herinnert zich slechts een opstand die zij zich veroorloofd hebben, en dan nog waren het de visschers van Oostende die door hunne betrekkingen dichter bij de tegenwoordige matrozen en bij de nijverheidswerklieden komen, en voor een oogenblik hunne eeuwenoude gelatenheid dorsten ter zijde leggen.
Op zekeren, dag dus, wilden de visschers van Oostende zich met geweld verzetten tegen het ontladen eener Engelsche sloep, die visch kwam verkoopen in de mijn der stad. Men mag niet vergeten dat het aan de Belgische visschers verboden is zich in het Nauw van Kales of in de Engelsche wateren te begeven, terwijl de Engelschen en de Franschen in de Belgische wateren mogen visschen. Het
| |
| |
duurde niet lang. De burgerwacht kwam op de kaaien der haven, legde aan op de muitelingen en schoot, onder de kreten van afschuw der vrouwen en kinderen. Eenige visschers rolden op den bodem hunner vaartuigen, de eenen dood, de anderen gekwetst. 's Anderendaags verschenen medelijdende artikels in de dagbladen. En het was alles. De visschers moesten buigen. Zij staken weder in zee, om op hunne brooze vaartuigen de woede van den oceaan te trotseeren, die toch nog min verschrikkelijk is dan de onderdrukking der kapitalisten.
Zij werden weder zacht, gelaten en verduldig, evenals de andere visschers der kust, zonder nog een enkel gevoel van opstand tegen de tergende pracht der weelderige hotels van den zeedijk. Het zijn zulke goede Christenen! Leert hun godsdienst niet, een ellendig bestaan als eene gave Gods te aanvaarden? Ook heeft het Gouvernement er nooit aan gedacht ten voordeele der visschers wetten af te kondigen. Geene enkele der wetten, sedert 1887 gestemd, is op hen toepasselijk. Men mag hun loon stelen, zij mogen het slachtoffer zijn van werkongevallen, hunne sloep mag zinken, ze tot ellende doemend, de wet komt nooit tusschen. Wanneer zij oud geworden zijn, hebben zij zelfs geen recht op het armzalig pensioen van 65 franken!
Welke les voor de arbeiders! Het katholiek Gouvernement zegt: ‘Wanneer gij u verzet, wanneer gij in werkstaking gaat, wanneer gij u inricht, wanneer gij machtig wordt, zal ik u vreezen en wetten maken ten uwen voordeele. Wanneer gij echter zeer braaf zijt, wanneer gij getrouw de raadgevingen der priesters volgt, wanneer gij u lijdzaam onderwerpt
| |
| |
aan de eischen der patroons, wanneer gij zwak en verdeeld blijft, dan laat ik u over aan al de wisselvalligheden, aan al de ellenden, aan de onzekerheid van het leven der werklieden. Kiest!’
Wij bevinden ons op het dorp De Panne. De zon gaat in de zee verdwijnen. Hare stralen vergulden de golven, die schitteren als gloeiend metaal. De hemel en het water vertoonen wonderbaar geschakeerde tinten, die tot in het oneindige verschillen. Het schouwspel is grootsch en stemt tot rusten.
Sloepen liggen achteloos op het zand gestrand. Zij zijn zeer klein. Het zijn de kleinste visschersbooten der kust.
Eene bark nadert. Drie mannen verlaten ze, en maken ze met een grooten kabel aan het zand vast. Zij bevinden zich tot aan de borst in het water; het werk is lastig en vordert traag. Eindelijk is het vaartuig gestrand. Men ontscheept de visch in hooge manden. Eene vrouw en twee jonge meisjes, die hier tijdelijk verblijven, houden een oude visscher staan, en vragen den visch te zien. De man zet zijne mand neder en spreidt zijne waar ten toon. De vrouw dingt af. De man tiert, vloekt gelijk een voerman, maar eindigt toch den aangeboden prijs te aanvaarden. Onder het loslaten van herhaalde godverdom, tast hij in zijn broekzak, om op vijf franken terug te geven; met eenige geldstukken haalt hij een rozenkrans te voorschijn, die op het zand valt.....
Intusschen heeft een jonge visscher van een vijftiental jaren zich rustig ontkleed, en zich ontdaan van zijne doornatte broek; daarna komt hij, onbewust schaamteloos, met naakte beenen naast de vrouw staan, om alles van dichter bij te kunnen volgen. En
| |
| |
daar wij allen beginnen te lachen, beziet hij ons zeer verwonderd, zonder ons te begrijpen.
Vandeweghe en ik, wij richten ons naar het gestrande schip en klauteren er in. Het is weinig langer dan tien meters, en drie meters en half breed. In een der hoeken is eene plaats behouden, waar de visschers op stroozakken rusten. Er is hoogstens ruimte voor vier mannen, maar gedurende de haringvangst slapen zij er soms met tien. Ik vraag aan den visscher welke de gemiddelde waarde eener visscherssloep is.
- Zes duizend franken, antwoordt hij mij. De boot kost drie duizend franken, maar vergt drie duizend franken onderhoud. Hij kan gedurende 15 jaren dienst doen. Hadden wij eene toevluchtshaven, hij zou dubbel lang kunnen duren. Wanneer het nu slecht weder is, wordt onze bark dikwerf op de kust teruggeworpen. Iedere maal zijn het averijen, wier herstelling soms veel geld kost. Bij gebrek aan toevluchtshaven, verliezen wij voorzeker twee honderd franken per jaar.
- Hoeveel schepen zijn er op De Panne?
- Een honderdtal.... Wanneer de boot op het zand geworpen is, kost het ons eene ongelooflijke moeite hem weder vlot te krijgen. Het is ten gevolge van dit werk dat de visschers de breuken hebben, waaraan 50 p.h. lijden. Daarbij moet men tot aan de borst in het water staan. Ja, de zee is hard voor hen die er moeten van leven. Bij ons zult gij niet veel grijsaards vinden.
- Welke soort visch vangt gij?
- De tong, de bot, de rog, de kabeljauw, de schelvisch, de wijting, enz. Van October tot Decem- | |
| |
ber houden wij ons vooral met het visschen van haring en sardijn bezig. Maar voor De Panne is de bijzonderste nijverheid de garnaalvisscherij. Men verkoopt jaarlijks voor meer dan 200,000 franken dezer schaaldieren. Wij voorzien vooral de Parijsche markt.
- Welk is uw deel dezer 200,000 franken?
- Het grootste deel gaat bij de tusschenpersonen, die spoedig rijk zijn. Al de visschers van De Panne verkoopen hunne garnalen aan twee handelaars, die ons betalen wat hun goeddunkt. Wat wilt gij dat wij met onze koopwaar doen, indien zij ze weigeren? Iederen vrijdag worden wij betaald, eene week na de levering. De telegrammen die uit Parijs naar hier gezonden worden, zijn in cijferschrift. Wij weten niet aan welken prijs onze vangst op de Parijsche markt verkocht werd.
Onze garnalen worden gezift door eene teems, waarvan de openingen 8 millimeters diameter hebben. Hetgene er door valt - het zijn al de garnalen die niet zoo dik zijn als de pink - wordt als afval beschouwd. Deze afval wordt ons niet betaald, maar toch door de handelaars behouden. Voor ons eigen gezin kunnen wij zelfs geene twee of drie kilogrammen der vangst nemen.
- En is de afval belangrijk?
- 30 kilogrammen op 100! Dit jaar is de haringvangst zeer overvloedig geweest. Wat de sardijnen betreft, wij vangen er soms zooveel, dat wij verplicht zijn ze aan de pachters te verkoopen als landvette, tegen 50 centiemen de 50 kilogrammen!
- Hoeveel dagen blijft gij in zee?
- Wij vertrekken den maandag, om den zaterdag
| |
| |
terug te keeren. Wanneer wij onze waar willen verkoopen, loopen wij eene haven binnen: te Duinkerken, te Nieuwpoort, te Oostende, te Blankenberghe of te Vlissingen. Wij nemen brood, boter, en ook soms vleesch mede, voor eene geheele week. Gewoonlijk eten wij visch.
- Zijn er hier IJslandsche visschers?
- Jawel, een twintigtal visschers van De Panne trekken ieder jaar, van Maart tot September, op de kabeljauwvangst. Zij moeten eene zekere som betalen om zich te kunnen inschepen, en soms hebben zij niet genoeg gewonnen om het geleende geld terug te geven. Wanneer de vangst goed is kunnen zij tot 600 franken winnen.
- En hoeveel winnen wekelijks de visschers der kust?
- Dat verschilt zeer veel. Voor iedere sloep zijn er gewoonlijk vier visschers en een helper, jongeling van 14 of 15 jaren oud. Wij hebben weken, dat wij 150 en 180 franken te verdeelen hebben; andere weken brengen slechts 30 tot 40 franken op. Van deze som moet genomen worden: ⅕ voor de aflossing en het onderhoud van den boot, 4 of 5 franken aan den eigenaar te betalen voor beheerkosten, herstellingen, olie, teer, enz. Ik zou geen gemiddeld cijfer kunnen vaststellen. Het moet verschillen tusschen 10 en 20 franken per week.
- Zijn de visschers geleerd?
- Enkelen. Op honderd zijn er voorzeker vijftig, die lezen noch schrijven kunnen.
- En wat lezen de geleerde visschers?
- Romans van Conscience, die zij dikwerf aan boord medenemen. In dit hotel is er eene
| |
| |
bibliotheek, die door de liberalen bijzonder voor hen werd ingericht. Deze boekerij wordt nog al druk bezocht.
- Voor wie stemmen de visschers op de kiezingen?
- Voor de kandidaten die door den pastoor worden aangeduid.
- Houden zij zich niet met politiek bezig?
- O neen! de politiek is voor de rijke en geleerde personen!
- Gij zijt nochtans ook kiezers. Weet gij ten gevolge welker gebeurtenissen het kiesrecht aan de werklieden werd toegekend?
- Neen.
- Hoe! gij weet niet dat werkstakingen geweldige betoogingen, eene revolutionnaire beweging, in 1893 tot het meervoudig stemrecht geleid hebben?
- Neen, nooit heb ik hiervan hooren spreken.
Vandeweghe en ik, wij aanzagen elkander, verstomd. Later nam ik inlichtingen op het dorp, en ik verkreeg de overtuiging dat de gebeurtenissen van 1893 inderdaad volledig onbekend zijn aan de visschers van De Panne. Welke verschrikkelijke onwetendheid, daar waar de klerikalen als onbetwiste meesters regeeren!
Wij namen afscheid van den visscher en gingen de kleine huisjes bezoeken die in de duinen gebouwd zijn. Het dorp telt ongeveer 800 visschers op eene bevolking van 1800 inwoners.
Wij traden eene herberg binnen; zij was vol verbruikeis, die rustig koutten onder het rooken hunner pijp. De herbergier, ook barbier, was bezig met
| |
| |
scheren. Boven de toonbank hing eene prent, waarop een groot oog geschilderd was; daaronder de leus: ‘God ziet u. - Hier vloekt men niet.’
Op mijne omreis door Vlaanderen, heb ik dit oog menigmaal ontmoet. Ik had het gezien in de herbergen van Seveneecken, van Hamme, van Zele, in de omstreken van Oudenaarde, van Kortrijk, van Thielt, overal waar de arbeiders zich soms vereenigen, den zondag, om een uur rust en vergetelheid te vinden. En ik zegde tot mij zelven: ‘O God, wat doet gij hier? Waarom niet liever uwe tegenwoordigheid herinnerd aan de kasteelheeren, aan de eigenaars, aan de nijveraars, aan de bestuurders, aan de ministers, aan allen die de armen uitzuigen, van hun werk leven, en ze in onderdrukking houden? Waarom de bisschoppen en priesters, die zich van uwen naam bedienen om een stelsel vol onrechtvaardigheden staande te houden, niet met straf bedreigd? Waarom moet de ongelukkige alleen, steeds dit visioen der hel voor oogen hebben? Is het mogelijk dat gij er kunt aan denken, zij die hun leven zonder geluk en zonder vreugde, in den arbeid en in het lijden slijten, met uwe straffen te bedreigen? Is dat de goddelijke rechtvaardigheid? Zou zij lager staan dan onze armzalige, menschelijke gerechtigheid! En wat kan het u maken, o God, gij dien men zoo groot en zoo machtig beweert, wanneer een vloek, een flauwe kreet van woede of van verzet aan een arme boer, aan een arme werkman van Vlaanderen ontsnapt?
O God, ik begrijp u niet!’
|
|