rige netheid. Wij zetten ons aan tafel en eten smakelijk. Na het maal, onder het drinken van de koffie, spreken wij over een en ander. De vrouw, bij het venster gezeten, stopt kousen. Zij heeft reeds zeven kinderen gehad, - een per jaar, zegt de pachter al lachende - en is nog frisch en gezond. Zij volgt zeer aandachtig onze samenspraak, maar neemt er geen deel aan. Ikspreekover de landbouwende werklieden.
- O! zegt de pachter, zij zijn zoo ongelukkig niet als de socialisten het wel willen beweren, hier ten minste niet.
- Zooveel te beter, want ik heb er in sommige streken van Vlaanderen ontmoet, die slechts 63 centiemen winnen. Voor geheel West-Vlaanderen, bereikt het gemiddeld loon de som niet van een frank.
- Het is mogelijk, maar hier is het anders. Er zijn arbeiders te kort. De landbouwerswerklieden doen zich de loonen betalen die zij willen. In den zomer winnen zij 5 tot 7 franken per dag.
- Gedurende de drie of vier weken dat de oogst duurt?
- Ja. Buiten den oogst bedraagt hun loon 2 fr. 50 daags, en gedurende den winter een frank met het voedsel. Daarbij bezitten zij een stukje grond, mogen zich van onze werktuigen bedienen, en het weldadigheidsbureel is zeer mild. Zelfs voor hooge loonen, heeft men moeite arbeiders te vinden. Zij zijn te dicht bij Frankrijk! De ongelukkigen zijn de werklieden niet maar wel de pachters die, niettegenstaande hun nijdig werken, er niet meer in gelukken nog genoeg te winnen om in hunne behoeften te voorzien.
Wij maken ons gereed om te vertrekken. Terwijl hij ons uitgeleide doet, vraag ik aan den pachter: