| |
Vlaanderen's ontwaken
Hier eindig ik mijn reisverhaal. Zulks wil niet beduiden dat ik alles gezegd, of vooral, dat ik alles gezien heb. Integendeel!
Ik ontving brieven bij dozijnen, die mij uitnoodigden deze stad, dit dorp te bezoeken, deze misbruiken, gene schandalen aan de kaak te stellen. ‘Zult gij niets zeggen over de arme menschen van Roeselaere en van Iseghem?’ vraagt een mijner correspondenten.
Een ander schrijft mij: ‘Gaat naar Herzele. Er is daar eene corsetfabriek die door geestelijken bestuurd wordt. De jonge werksters arbeiden twaalf uren daags voor een bespottelijk loon. Op straf van wegzending is het hun verboden een verliefde of een verloofde te hebben; het is hun insgelijks verboden, zelfs met hunne ouders, eene herberg binnen te treden. Hun leven wordt verdeeld tusschen het gebed en tusschen den arbeid. De brave zusters doen eene verschrikkelijke mededinging aan de corsetmaaksters van Brussel. Neemt inlichtingen bij M. Dutoict, die een groot deel zijner keurslijven te Herzele laat maken.’
Het is onbetwistbaar dat mijn onderzoek noodig
| |
| |
visschers te de panne
| |
| |
heeft volledigd, en met meer bewijsstukken voorzien te worden. Voor een socialist die over meer vrijen tijd beschikt dan ik had, blijft daar een schoon werk te doen. Maar de taak die ik mij opgelegd had, was nederig. Vlaanderen met zijne nijvere, moedige en ellendige bevolking, was bijna niet gekend, noch door de socialisten van het Walenland, noch door die van Brussel. Ook voor mij was het eene openbaring. Indien ik er in gelukt ben, de Vlaamsche werklieden, voor hunne grootere ellende, inniger te doen beminnen door hunne Waalsche broeders, en beiden te vereenigen in hunnen strijd tegen het kapitalisme, indien ik er in gelukt ben te doen begrijpen met welke moeilijkheden de Vlaamsche socialistische strijders te kampen hebben, welk geduld, welk geloof en welke zelfverloochening zij noodig hebben, welke hinderpalen zij omgeworpen en welke wonderbare uitslagen zij verkregen hebben, dan zal mijn werk niet nutteloos zijn geweest, en zal ik mij rijkelijk beloond achten voor mijne moeite.
Vrienden zegden mij, na mijn reisverhaal gelezen te hebben: ‘Wat zijt gij antiklerikaal geworden!’ En van zijnen kant stipte M. Aug. Smets, voorzitter der Ligue libérale, niet zonder eene zekere voldoening in Le Messager de Bruxelles het antiklerikalisme mijner artikels aan, omdat hij dacht er de rechtvaardiging der liberale politiek in te zien.
Ik ben antiklerikaal, sedert ik mij met de arbeidersbeweging bezighoud, evenals het Cesar De Paepe was, de meester die mij het socialisme leerde kennen, en terzelfder tijd theoreticus, socialistisch strijder en een der ijverigste leden der
| |
| |
vrije gedachte was. Ik behoorde nooit, en ik zal nooit tot de socialisten behooren die weigeren eenig onderscheid te maken tusschen de verschillende onderdeelen der burgerij, en beweren - gelijk de Fransche arbeiderspartij te Roubaix - dat allen even vurig moeten bestreden worden. Het klerikalisme heb ik altijd aanzien als de ergste vijand der arbeidersklas, als de gevaarlijkste vorm van het kapitalisme. Wat ware het Gouden Kalf, zonder het godsdienstig gedacht, waardoor het als met een ondoordringbaar harnas beschermd wordt? Een voorwerp van misprijzen, voor hetwelk socialistische en katholieke werklieden zich zouden verzoenen, in een zelfde gevoel van afschuw, van haat.
Ik ben antiklerikaal, maar niet op de manier der liberalen. Gedurende langen tijd droeg het liberalisme de vlag der hoop der geheele volksklas. Het had de bovenhand in een groot getal Vlaamsche arrondissementen: te Gent, te Brugge, te Kortrijk, te Veurne, te Yperen, te Oostende. Het heeft alles verloren.
Het heeft alles verloren omdat het aan zijne beloften niet getrouw bleef, omdat het de moedige mannen verliet, die in het hart van den Vlaamschen buiten tegen den priester en tegen den kasteelheer strijden, omdat het wilskracht en geloof in zijn ideaal miste, omdat het de politiek der hoffelijkheid uitoefende, omdat het de volkspartij begon te vreezen en bestreed, van zoodra deze, in plaats van een droombeeld te blijven, eene werkelijkheid, eene strijdende macht werd, omdat het zich uit alle krachten tegen het opkomend politiek leven der werkers verzette; in een woord, omdat het zich
| |
| |
getoond heeft wat het werkelijk is: eene klassenpartij.
Maar wat vast blijft, is dat mijne reis door Vlaanderen mijn antiklerikalisme verscherpt heeft.
In een zijner laatste werken, in Le vent dans les Moulins (De wind in de Molens), geeft Camille Lemonnier ons eene bekoorlijke en roerende schildering van den ouden Vlaamschen grond met zijne weiden, zijne hoven, zijne bloemen, zijne smalle grachten, zijne rivieren, zijne vogelen en zijne gouden bijen.
De molens draaien. De schepen varen naar de zee. Het koren rijpt. Begijntjes streelen de vacht van een wit schaap. Torens verrijzen aan den gezichteinder. De oude beiaard verspreidt zijne zilveren klanken over de stad en Guido Maris, de poëet, zingt zijne liederen van liefde en van opstand. Dat is het dichterlijk Vlaanderen.
Maar het Vlaanderen dat ik zag is geheel anders. Eene bevolking van mannen, vrouwen en kinderen, onderworpen aan een verbeestend, bijna altijd ongezond en verschrikkelijk langdurend werk in de weverijen, in de spinnerijen, in de zwavelstokfabrieken, in de touwslagerijen, in de steenbakkerijen. Het huiswerk met zijne noodlottige gevolgen. De werkeloosheid, de afgrijselijke werkeloosheid die de bevolking uithongert. Duizenden en duizenden boeren en veldarbeiders, die zich van het zoo schoone, zoo rijke, zoo dichterlijke Vlaanderen losrukken, om op de wegen van Frankrijk eene korst brood te gaan zoeken. Werklieden die met moeite vier uren daags kunnen slapen. Loonen van tien franken in de week voor een zwoegen van meer dan
| |
| |
70 uren. Werksters die 50 of 75 centiemen daags winnen, om van 5 ure 's morgens tot 11 en 12 ure 's avonds te arbeiden. Kleine kinderen die, wanneer de thermometer 10 graden onder het vriespunt aanwijst, gedurende 12 uren daags een rad moeten draaien. Eene verschrikkelijke kindersterfte in de fabrieksteden. Eene betreurenswaardige onwetendheid: 50 p.h. der werklieden kunnen zelfs niet lezen! Uitgeperste, uitgebuite zwoegers, die dan nog op hun loon bestolen werden. Overal rijke huizen van pastoors en van fabrikanten, prachtige kloosters, uitgestrekte fabrieken, schoone kasteelen, groote lusthoven, talrijke en overheerlijke kerken, tegenover kleine, arme, vuile werkmanshuisjes. Een naarstig volk dat zich slechts met aardappelen en brood spijzen kan en door gebrek aan voedsel, traag maar zeker, het slachtoffer der ontaarding wordt. Socialistische strijders die door priesters en door patroons onteerd, belasterd, uitgehongerd, en zelfs tot over de grens vervolgd worden. Ziedaar het werkelijke Vlaanderen. het vermaledijde Vlaanderen, het Vlaanderen der klerikalen. Zou Camille Lemonnier ons over deze provincie niet spreken?
Zoo! er zijn socialisten die geen verschil willen maken tusschen de onderdeelen der burgerij, die denken dat de liberale partij zoo gevaarlijk is voor de arbeidersklas als de klerikale partij, en dat M. Janson, zoowel als M. Woeste moet bestreden worden! En zij spreken met medelijden over hunne trijdmakkers, die het klerikale gevaar aanklagen!
Deze socialisten hebben het klerikalisme niet aan het werk gezien; zij hebben er nooit door geleden, zij kennen ons Vlaanderen niet!
| |
| |
Dat zij zich de moeite eener reis getroosten; zij zullen overtuigd zijn. Dat zij eene eenvoudige vergelijking maken tusschen de loonen, de werkuren, het voedsel, den graad van onderwijs, den geest van onafhankelijkheid der Waalsche werklieden, en de levensvoorwaarden der Vlaamsche arbeiders.
Het Walenland is vrijdenkend en socialistisch. Vlaanderen is klerikaal. Dringt de gevolgtrekking zich niet op met eene onweerstaanbare kracht? Het klerikalisme is een factor van ellende, van lichamelijke, zedelijke en verstandelijke ontaarding. Het vervolgt, het verbrijzelt het geweten en den wil. Voor het volk blijft het eene kwestie van leven of dood, zich van dezen vijand te ontmaken.
Ziedaar op welke manier ik antiklerikaal ben. Ziedaar waarom, na gezien en lang overwogen te hebben, mijn antiklerikalisme nog bitterder geworden is.
Wanneer men Vlaanderen doorreist, en men overal, in de steden en op den buiten, de groote fabrieken, de uitgestrekte nijverheidsinrichtingen ziet verrijzen naast de kasteelen die zich zoo fier verheffen, en de ontelbare kerken met hun leger van priesters die altijd op weg zijn, om met onafgebroken ijver hun doodend werk te vervolgen, dan vraagt men zich treurig en ongerust af: ‘Arm Vlaamsch volk, zal uwe machteloosheid ooit deze monsterachtige kracht, deze hydra met twee hoofden: de Kerk met de sterkte, haar door eeuwen overheersching nagelaten, en de Burgerij met al haar goud, kunnen overwinnen?’
Maar in de kleinste dorpen rooken de schouwen der fabrieken. De nijveraars vluchten de steden. De
| |
| |
arbeid kost er te veel. De werklieden zijn er te veeleischend, te woelig, niet handelbaar genoeg, zij gaan te dikwijls in werkstaking. Op den buiten leeft eene bevolking, aan dewelke de grond niet meer het noodige voedsel verschaft, en die door de Kerk gedwee gemaakt werd. Welk een buitenkansje! Maar door het samenzijn op de fabriek, krijgen de veldarbeiders ook langzaam bewustzijn hunner macht. Zij worden ook veeleischend; op hunne beurt verzetten zij zich, en het dreigend spook der werkstaking komt opnieuw de patroons vervolgen.
Werkstakingen breken uit te Ronse, te Geeraardsbergen, te Ninove, te Dendermonde, te Zele, te Hamme, te Sleydinge, te Lokeren, te Kortrijk. Zij zijn geweldig. De vrouwen zijn nog hardnekkiger dan de mannen. Men vecht met de gendarmen. De verbaasde en bevreesde burgerij ziet kinderstoeten met de roode vlag door de straten der kleine Vlaamsche steden trekken, en de kinderen zingen de Marseillaise!
Van uit Vooruit, hare oninneembare forteres, verspreidt de Werkliedenpartij hare dagbladen en brochuren door Vlaanderen; van daar gaan de nooit vermoeide strijders weg, die door eene propagandakoorts verteerd worden, en gehard zijn door de vervolgingen en door de beproevingen.
Duizenden werklieden, die in Frankrijk en in het Walenland arbeiden, brengen in hun koffertje de republikeinsche en socialistische gedachten mede, wanneer zij in de streek terugkeeren.
De priesters verliezen hun invloed, omdat zij altijd de bondgenooten waren der eigenaars en der nijveraars. De godsdienstige overtuigingen verdwij- | |
| |
visschersgezin te de panne
| |
| |
nen. De katholieken zelf bekennen dat de Kerk achteruit gaat.
Het schoone Vlaanderen, het oude en zachte Vlaanderen, door Camille Lemonnier bezongen, ontwaakt. Het lacht zijne oproerige kinderen toe. Een opwekkende wind van vrijheid en van hoop blaast over de streek!
|
|