| |
| |
| |
De Heilig Bloedprocessie
Verleden maandag heb ik mij naar Brugge begeven, om de Heilig Bloedprocessie te zien. Ik ben er niet gegaan om het verleden te herleven of kunstindrukken te zoeken, zooals vele andere ongeloovigen, maar om eene der grootste godsdienstige uitingen van Vlaanderen bij te wonen. Berragan had mij wel willen vergezellen.
Het regende. Sombere wolken dreven over de droefgeestige stad. Aan de gevels der huizen hingen de overgroote driekleurige vlaggen in deerlijken toestand. Maar de straten werden buitengewoon levendig gemaakt door het heen en weer loopen eener menigte, die uit alle hoeken van Vlaanderen gekomen was. Volgens de klerikale dagbladen, waren dien dag zestig duizend vreemdelingen in de stad.
De buitenlieden van West-Vlaanderen zijn er het talrijkst. De mannen plassen lomp in de modder; de vrouwen met opgenomen rokken, de hoeden versierd met vreemdsoortige bloemen en vruchten, lezen rozenhoedjes of prevelen gebeden. In omgekeerde richting doorloopen zij den weg, die straks door de processie zal gevolgd worden. Het schijnt dat deze oefening zeer welgevallig is aan den God der katholieken. Er zijn Christenen die de godheid op eene zeer belachelijke en treurige wijze opvatten.
Wij treden de hoofdkerk binnen. Zij is met eene luidruchtige en veeleer afgetrokkene menigte gevuld. De doorgangen, tusschen de stoelen vrij gelaten, zijn opgepropt met lieden die verbaasd de schilderijen,
| |
| |
de heiligenbeelden en het zonderlinge kladwerk bezien, waaronder zeer schoone steenen verborgen zitten.
Aan het altaar doet de bisschop van Brugge den kerkdienst. Aan zijne zijden bevinden zich vier gendarmen, in eene stijve militaire houding, met de bajonet op het geweer. Is het een zinnebeeld, en heeft men willen beduiden dat de godsdienst, dien Christus, zijn stichter, slechts door overreding en zachtheid wilde verspreiden, nu de brutale macht noodig heeft om zijn rijk staande te houden?
- Ziet eens, zegt Berragan, de voeten van Christus zijn niet gekruist, en een der voeten schijnt gedraaid.
- Ziehier, heeren, de verklaring dezer zonderlingheid, sprak een oude priester die zich naast ons bevond en de opmerking gehoord had. Vroeger waren de voeten van het beeld gekruist. De geloovigen kwamen hier gelooftegiften hangen, die soms groote waarde hadden. Op een nacht waren dieven de kerk binnengedrongen. Zij dachten zich meester te maken der kostbare voorwerpen die er zich bevonden, maar op het oogenblik dat zij hunne heiligschennis wilden begaan, kwamen de genagelde voeten van den Heiland in beweging, en maakten zich van elkander los. De dieven namen zeer verschrikt de vlucht. Sedert dien tijd is de rechtervoet in de houding gebleven die gij bestadigd hebt!
Ik begon te lachen. Maar de oude priester, die er een braaf man uitzag, had met zooveel overtuiging gesproken, dat zijn eenvoud mij ontwapende. Wat er ook van weze, Jezus verlagen tot een gendarm,
| |
| |
franschman
| |
| |
gelast de dieven te verschrikken, is vernederend voor een zoon Gods!
Wij verlieten de kerk, en gingen over de vischmarkt. De kroegen der plaats waren propvol. Het bier, zoowel als de jenever, vloeiden bij beken. In het grootste getal dezer herbergen had men inderhaast danspartijen bereid. Als orkest vond men er een accordeonspeler, en de koppels, dicht ineengestrengeld, zeer rood, draaiden met min of meer bevalligheid door de donkere, kleine zalen.
Het regende steeds voort. Zou de processie uitgaan? Men verzekert ons dat het weder het niet zal toelaten; verveeld en teleurgesteld wandelen wij door de straten, en vinden niets om ons te verstrooien, dan den aanblik der verschrikkelijke tooneelen, door naïeve kunstenaars op de doeken der foorekramen van de Groote Markt geschilderd, of de wanluidende arias, door hatelijke draaiorgels gespeeld. Op de planken eener barak is een aanplakbrief in wit lijnwaad vastgehecht; het bericht draagt in zwarte letters: ‘Laatste nieuws! Hier ziet men vader Brière zijne vijf kinderen vermoorden.’ Als Brière nu ten minste maar plichtig is; zooniet, welke teleurstelling voor de brave bedevaarders!
Rond kwart na elf uur, begint de lucht wat op te helderen. Wij krijgen hoop, zooveel te meer dat de graaf en de gravin van Vlaanderen ook in Brugge zijn, en de geestelijkheid het onmogelijke zal trachten om aan zulke verheven personen eene nuttelooze reis te besparen.
Eensklaps komt de menigte in hevige beweging: de processie is uitgegaan. Daar trekt zij over de straat. Wij loopen er naartoe.
| |
| |
Het is aan den ingang der Burchtplaats, onder de schoone boomen der Breydelstraat, dat wij den stoet zagen. Op de plaats, naast de kapel van het Heilig Bloed en tegen het stadhuis, was een rustaltaar van gothischen vorm opgetrokken; daar tegenover, aan eene der deuren van het provinciaal hotel, bevond zich een verhoog, met een verhemelte bekroond, en geheel met rood fluweel bedekt. Het is van daar dat de graaf van Vlaanderen, met zijne doffe oogen die niet schijnen te zien, het heerlijke schouwspel volgt dat zich op de plaats ontrolt.
Men kent de legende van het Heilig Bloed. De discipels, die Christus ten grave brachten, zouden het bloed, dat zijn lichaam bedekte, opgevangen hebben, om het te bewaren. Diderik van den Elzas, de graaf van Vlaanderen, ontving van den patriarch en van den koning van Jeruzalem een weinig van dit gestold bloed, als belooning voor het schitterend deel dat hij aan den tweeden kruistocht had genomen. Diderik van den Elzas keerde in 1149 naar Brugge terug, en schonk de relikwie aan de stad. Men beweert dat het Heilig Bloed nog bewaard wordt in het fleschje, waarin het door den patriarch neergelegd werd. Alle vrijdagen begon het Heilig Bloed te koken, en werd weer vloeibaar, maar het schijnt dat het mirakel rond het jaar 1325 ophield. Gelukkiglijk, want tegenwoordig zijn er te veel ongeloovigen, die het zouden willen zien! Nochtans zijn de eenvoudige landlieden van West Vlaanderen nog steeds overtuigd, dat het mirakel zich jaarlijks vernieuwt op Goeden Vrijdag.
De stoet bestaat uit drie deelen.
Het eerste bevat de groepen, die de levens
| |
| |
geschiedenis der beschermheiligen der verschillige kerken der stad voorstellen. Het is zonder belang, en gelijkt wonderwel aan vele reeds geziene ommegangen.
Daarop volgt onmiddelijk het geschiedkundig gedeelte. Vooraan bemerkt men Diederik van den Elzas, die te paard zijne zegepralende intrede doet te Brugge. Hij is vergezeld van zijne vrouw, Sybilla van Anjou, van zijn zoon Philips, van hofdames, pages, wapendragers, en van de gilden der stad. Andere groepen te paard volgen, het bezoek aan het Heilig Bloed voorstellende van Maria van Burgondië, van Maximiliaan van Oostenrijk, van Margaretha van York, der aartshertogen Aalbrecht en Isabella. De rollen van al deze personen worden met een gekunstelden ernst gespeeld door jongelingen en jonge meisjes der burgerij en van den ouden, Vlaamschen adel. Men zegt ons dat de kostumen het eigendom zijn der rijke familiën der stad, die ieder, voor een deel, aan de inrichting van dezen prachtigen stoet medehelpen.
Welk genot voor de oogen, het voorbijtrekken dezer rijke kleederen, met schitterende kleuren, dezer vreemdsoortige rijksstandaarden, dezer glinsterende wapenrustingen! Het is eene wonderbare herleving van den leenroerigen adel der middeleeuwen, die zijn trotschen rijkdom ten toon spreidt.
Maar de laten ontbreken... de lijfeigenen, die den zandigen en onvruchtbaren grond van Vlaanderen ontgonnen, en door eeuwenlangen arbeid van deze arme streek den prachtigen hof maakten waarin zij nu herschapen is, de laten die door den leendienst,
| |
| |
de schatting en de tienden de luiheid der monnikken en de pracht der kasteelheeren onderhielden.
Maar de afstammelingen dezer dienstbaren leven nog altijd, bijna zoo ellendig als hunne voorouders. Hunnemeesters zijn een weinig van naam veranderd, maar hun toestand is dezelfde gebleven. Zij bewonderen de wambuizen der heeren, de koninklijke mantels en de lange sluiers der damen die op prachtige hakkeneien gezeten zijn. Eeuwen geschiedenis trekken hunne verblinde onwetendheid voorbij, zonder dat een schemerlicht in hunnen geest ontvlamt. Metmoeite werpen zij een blik op de nederige poorters, die ook voor hunne onverschilligheid defileeren. Misschien hoorden zij eens over Jan Breydel, over Pieter De Coninck, over Van Artevelde spreken, maar hunne priesters leerden dat de heuglijke strijden, door deze namen herinnerd, rasoorlogen waren tusschen Vlamingen en Franschen. Zij weten niet dat de Vlaamsche kasteelheeren in de rangen van den Franschen adel streden, hunne vaders bevochten, en dat de poorters der Fransche gemeenten vreugdevuren ontstaken, bij het vernemen der nederlaag van den Franschen adel in de meerschen van Kortrijk.
En daar, op het verhoog, bewondert Philips van Saxen-Coburg ook de processie. Wellicht denkt hij bij zich zelf, dat de graven van Vlaanderen van weleer er statig uitzagen. Wel is waar, was hunne rijke luiheid, evenals de zijne, de vrucht van de ellende des volks; wel is waar waren zij even vreemd aan de behoeften van het volk als hij; wel is waar kenden zij de volkstaal niet, evenals hij: altijd; maarzij vochten toch nog van tijd tot tijd voor het verdedigen hunner
| |
| |
voorrechten. Diepe val! de tegenwoordige graven van Vlaanderen zijn wijnhandelaars!
Ziehier het laatste deel van den stoet; het bestaat uit groepen die de personen en de gebeurtenissen uit den Bijbel voorstellen. Welke tegenstelling met de edelgesteenten, de kleuren en het goud van zoo even! Hier ademt alles ellende en droefheid.
Wij zien vooreerst de aartsvaders en de profeten, met hunne wijde kleeren en hunne lange, grijze baarden; zij verkondigen den Messias. Dan stelt een wagen de geboorte van Christus in den stal van Betlehem voor. Een jongeling en een jong meisje, die een kind dragen, verbeelden de voorstelling van Jezus in den tempel van Jerusalem. In den volgenden groep is Jezus door de wetsdoktoren omgeven. Hij redetwist met hen. De doktoren antwoorden naar een tekst, op perkament geschreven. Jezus spreekt voor de vuist. Wat kostelijke schimp op den tegenwoordigen godsdienst! Houden onze priesters zich ook niet aan de teksten, formulen en kerkgebruiken van het Christendom? Maar de geest der leer van Christus is hun ontsnapt.
Jezus, op een kleinen ezel gezeten, doet zijne plechtige intrede te Jerusalem. Mannen en vrouwen uit het volk waaien met olijftakken, en zingen Hosannah! Maar deze vreugdezangen geven een indruk van onbeschrijflijke droefheid.
Mannen dragen een beeld, den Ecce Homo, den naakten Jezus die gegeeseld wordt. Veronica draagt den doek met het afbeeldsel van het lijdend aangezicht van den Heiland.
Een man gaat moeilijk voorwaarts; hij draagt een lang en zwaar kruis. Het is Jezus die den Calvarie- | |
| |
berg beklimt. Hij is omgeven door Romeinsche soldaten. Hij wankelt, hij gaat onder zijnen last bezwijken. De man is groot en sterk. Zijn blik is hard. Het is het zachte en verlichte aangezicht van Christus niet. Maar hij speelt zijne rol met eene treffende overtuiging en waarheid. Al zijne trekken drukken een aangrijpend lijden uit. En het schijnt mij het proletariaat te zien, dat bezwijkt onder het zware kruis der eeuwenlange onrechtvaardigheden, en den Calvarieberg bestijgt met de hoop der nakende verlossing.
Ik zie monnikken, bisschoppen, goud, edelgesteenten, satijn, fluweel: den rijkdom, den triomf, den hoogmoed der huidige geestelijkheid, na den stal van Betlehem en het kruis van den Calvarieberg. En ik zeg tot mij zelven: ‘Zoolang zij de meesters blijven, zal de menschheid vruchteloos de beloofde opstanding wachten!’
Al de groepen zijn nu op de Burchtplaats, rond het altaar bijeengeschikt. De muzieken spelen, de trommels slaan den veldmarsch. De officieren roepen: ‘Portez armes!’ De bisschop verheft de relikwie van het Heilig Bloed, en de massa buigt zich teraarde voor de verschrikkelijke macht der Kerk.
De kleine statie van Brugge was dien avond met eene onafzienbare en luidruchtige menigteop gepropt. Twaalf bijzondere treinen waren ingericht. Bij de aankomst van ieder dezer treinen was het een stooten en een twisten, hoorde men kreten, scheldwoorden en vloeken. De godvruchtige boeren, die 's morgens gebeden prevelden en een ernstig gezicht trokken, waren afschuwelijke en brutale kerels geworden die vochten, vrouwen ruw behandelden en kinderen
| |
| |
omwierpen om het eerst in de rijtuigen te kunnen treden. O! wat wilden!
In de afdeeling waar het mij gelukte eene plaats te bemachtigen, bevonden zich vijf vrouwen. Zij zongen grofheden uit café-concerts, en vermaakten zich met onkuische gesprekken. Een harer werd ongesteld, bukte zich uit het venster en ontlastte hare maag van den overtolligen jenever, gedurende den dag gedronken. Hare gezellinnen hadden nog nooit zooveel pret gehad. ‘Ze heeft te veel van het Minnewater gedronken’ zegden zij al lachende. Het Minnewater is een der schoone grachten van Brugge.
Walgelijk schouwspel, maar hoe leerrijk! Onder zedelijk oogpunt, verschillen de brutale kerels, die onze propagandisten van den buiten half dood slaan, die zich bedrinken in den jenever en op de kermisdagen met messen spelen, zeer weinig van hunne voorouders die de eerste apostels van het Christendom in Vlaanderen martelden. Zij hebben een anderen God, maar hunne zeden zijn in niets veranderd!
Men heeft durven spreken over het bankroet der wetenschap, der vrijmakende wetenschap. Het bankroet der Kerk is zichtbaarder en meer klaarblijkelijk, vooral hier in Arm Vlaanderen. Eene leer die zich vergenoegt de zedelijke hervorming der Menschheid te prediken, terwijl zij de sociale klassen laat bestaan, en de schreeuwende ongelijkheden van stand aanvaardt, kan slechts een regiem zijn van onrechtvaardigheid, roof, ellende, en onwetendheid voortbrengen.
En de zedelijke hervorming, opperste doel van haar streven, is veroordeeld tot de treurigste nederlaag.
|
|