gewoon. Wanneer wij ons wat willen verstrooien, gaan wij naar den overkant der Schelde, te Berchem.
- Maar de baron, zoowel als zijne kinderen, gaan naar bals, concerten en schouwburgen?
- Ongetwijfeld, maar het is de baron!
- Nu, gij zult misschien gelukkig zijn, hiernamaals!
De boer en de herbergierster lachten beiden. Wij vertrokken. Wij gingen langs het park van den graaf. Op den anderen kant van den steenweg zagen wij pauwen loopen; ieder oogenblik leverden hazen, wier kop boven het gras uitstak, zich aan een dollen rit over, dwars door de velden.
- Ziedaar, zegde Van Overtveld, de herberg waaruit ik, vier jaren geleden, door den pastoor gejaagd werd.
Wij traden binnen. In tegenwoordigheid der baezin, die hem aandachtig aanhoorde, herhaalde Van Overtveld geheel de geschiedenis die hij ons te Ruyen verteld had.
- De pastoor, een oude vent, was door deze achterdeur binnengekomen. De onderpastoor hield zich aan de voordeur. Het huis was door de boeren omsingeld.
- Zoo, zijt gij de persoon die hier eens gekomen was om eene meeting te geven? sprak de vrouw. Ja, nu herinner ik het mij zeer goed.
En zij bevestigde het geheele verhaal.
- Gelukkig, voegde zij er bij, dat gij niet kwaadwillig geweest zijt, want de boeren hadden jenever gedronken.
- Maar, zegde ik, is uw man niet vrij in zijne woning, en vindt gij goed dat de pastoor hier orders