| |
Op den Buiten
- Ik zou willen een dezer dorpen zien, waar de kasteelheer eigenaar is van het grootste deel der gemeentegronden, had ik tot Van Overtveld gezegd. Men heeft mij verzekerd dat ik er zal vinden langsheen de Schelde, op de grens der beide Vlaanderen.
- Goed, wij zullen morgen vertrekken!
Den volgenden morgen namen wij den buurtspoorweg te Ronse, en stapten wij te Orroir af.
- Wij zijn in Waalsch Vlaanderen, zegde Van Overtveld, toen wij de statie verlieten. Ja, wij hebben in het arrondissement Oudenaarde drie gemeenten, waar alleen Waalsch gesproken wordt: hier Orroir, daar Amougies en verder naar het westen Russeignies. Voor deze drie gemeenten zijn wij verplicht Fransche
| |
| |
redenaars te doen komen, en onze omzend- en plakbrieven in het Fransch te vertalen, en dat kost geld!
Onder het zeggen dezer laatste woorden had mijn gezel zulk een potsierlijk treurig aangezicht getrokken, dat ik onwillekeurig begon te lachen. Dan dacht ik aan de groote zaken door de Vlaamsche socialisten verwezenlijkt met de centen, gespaard op hunne weekloonen van tien tot twaalf franken. En welk stout doel hadden zij zich niet voorgesteld te bereiken: de vrijmaking van Vlaanderen! Ja, arme duivels, eenvoudige wevers hebben dit reuzenwerk durven droomen en ondernemen, zonder hulpmiddelen maar ook zonder aan den gunstigen uitslag te twijfelen! Macht van het geloof en van den wil!
Onder het wandelen sprak Van Overtveld: ‘Tegenwoordig is het geene verdienste meer propagandist te zijn. Het reisbiljet wordt u betaald en bijna overal wordt ge minstens zonder vijandschap ontvangen. Maar vier jaren geleden, toen wij begonnen aan het verspreiden van het blad Het Volksrecht, was het geheel anders gesteld. Te arm om den trein te nemen, legden wij de afstanden te voet af. Naar Elsegem en Petegem gaan - het waren de twee dorpen die wij bezochten - en dan naar Ronse terugkeeren, vertegenwoordigde eene wandeling van acht mijlen daags. Op een zondag had men ons belast met het uitdeelen van bladen te Elsegem. Twee partijgenooten vergezelden mij. In het dorp gekomen, traden wij eene herberg binnen om onze boterhammen te eten, in afwachting van het einde der hoogmis. De pastoor was van onze tegenwoordigheid verwittigd geworden. Ternauwernood waren wij gezeten, toen hij binnentrad langs een achterdeur die
| |
| |
op den hof gaf. Hij naderde de toonbank en zegde tot den baes: “Gij wordt verzocht geen drank te bestellen aan deze personen, en ze te doen vertrekken.” De baes kwam ons gedwee het bevel van zijnen pastoor herhalen. Aan de deur ontmoetten wij den onderpastoor omringd van een aantal vijandige boeren. Ik wilde het woord tot hen richten. Zij bedekten mijne stem met kreten en uitjouwingen. Wij richtten ons naar den kant van Elsegem, terwijl wij Het Volksrecht uitdeelden. Men wierp ons met steenen en aardkluiten, men verscheurde onze bladen, dit alles onder het welwillend oog van den pastoor, die ons tot aan de grenzen van het dorp vergezelde, zonder een enkel woord te spreken.’
- Men zou mij niet ongestraft met steenen gooien, onderbrak een mijner gezellen geweldig. Ik zou er een den kop ingeslagen hebben!
- Gij zoudt een slechte propagandist zijn geweest, wedervoer Van Overtveld kalm. Ik heb niet opgehouden mijne bladen te verspreiden. Van tijd tot tijd wendde ik mij tot de menigte, en riep eenige bijbelsche leerspreuken - Jezus heeft gezegd: ‘Weest zacht en nederig van hart - Bemint uwe vijanden - Zalig zijn zij die honger en dorst hebben naar de rechtvaardigheid.....’ Wanneer ik afscheid nam van den pastoor, zegde ik tot hem: ‘Mijnheer; heden hebt gij het woord van den Heiland vergeten: Die zich van het zwaard bedient, zal door het zwaard sterven!’
Wij waren aangekomen te Ruyen, een dorp van 2000 inwoners, op den rechteroever der Schelde gelegen. De socialisten van Ronse hebben hier een Werkersbond en eene Jonge Wacht gesticht: Den
| |
| |
voorgaanden zondag hadden zij een tooneelavond gegeven in het lokaal der Jonge Wacht Wij hebben de tooneelzaal bezocht: het is eene schuur. De grond is bedekt met beetwortels, stroo en aardappelen. Vijf of zes vierkante meters oppervlakte in een hoek, verbeelden het tooneel. De schermen zouden even goed als die van sommige Fransche schouwburgen der XVe eeuw, de opschriften kunnen dragen: ‘Dit is een boom’ - ‘Dit is een kasteel’. Zalige armoede!
- Gij moet, zegde Van Overtveld terwijl wij ons naar Berchem begaven, in Le Peuple de geschiedenis verhalen van den strijder die het eerst den moed had hier socialistische bladen te verkoopen. Het was eenige jaren geleden, op het einde eener meeting, waar ik over de socialistische pers had gehandeld. Een wever was mij komen zeggen: ‘Ik wil Het Volksrecht verkoopen. Indien mijn patroon mij wegzend, zal ik naar Frankrijk gaan werken.’ 's Anderendaags reeds bevond hij zich op straat en, gelijk hij het had aangekondigd, nam hij den weg naar Roubaix, waar hij werd aangenomen in de werkhuizen van M. Motte, de klerikale afgevaardigde die Jules Guesde in de Fransche Kamer verving. Een klerikale menner der omstreken van Kortrijk begaf zich naar Roubaix, om de socialistische werkman te verklikken. Deze werd onmiddelijk weggezonden. Huisgezinnen uithongeren is nog een overtuigingsmiddel dat Jezus vergeten heeft aan zijne discipelen aan te bevelen. Onze Vlaamsche priesters hebben gelukkiglijk deze leemte aangevuld. De wever aanzag zich nog niet als overwonnen. Hij ging in eene koolmijn van het departement van het Nauw van Calais arbeiden.
| |
| |
Maar zoo de Vlaamsche socialisten koppig zijn voor het goede, de Vlaamsche klerikalen zijn het niet min wanneer het geldt onheil te stichten. De koppigheid is eene hoedanigheid van het ras. Onze wever werd door zijn huisbaas verplicht, de kleine woning te verlaten waarin hij verbleef. Hij zocht een ander huis: verloren moeite. Zelfs zijne moeder - ontzetting! - weigerde hem bij haar te ontvangen. Hoe kan een godsdienst, die dergelijke gruweldaden bedekt, van zedeleer spreken? Daar het toch onmogelijk was de schepsels van den goeden God onder den blooten hemel te doen slapen, liet men eindelijk aan de moeder toe haren zoon en zijne kleine kinderen te herbergen in eene schamele hut die zij bezat, op voorwaarde echter dat de kinderen - twee kleine meisjes - de gemeenteschool zouden verlaten om naar de nonnenschool te komen. De werkman verklaarde zich overwonnen, met de razernij in het hart. Nu nog, wanneer hij zijne geschiedenis vertelt, stelt hij zich in eene hevige woede, laat bedreigingen hooren, en iedere maal eindigt zijn verhaal in een tranenvloed!
Wij zijn rond de heerlijke heuvelen gegaan die zich op den rechteroever der Schelde verheffen. Daaronder bevindt zich de Kluisberg, een lustoord waar vooral de nijveraars van het Noorden van Frankrijk komen verblijven.
Wij zijn te Berchem aangekomen. Ik verneem dat de gemeente bestuurd wordt door liberalen, en dat zelfs een socialist in den gemeenteraad zetelt. Wie zou denken dat het socialisme in dezen verloren hoek van Vlaanderen wortel zou kunnen schieten? De nette huizen, met witte gordijnen en vele bloemen, geven
| |
| |
en indruk van welzijn en van frischte. Het dorp strekt zich vredig en lachend uit, in de zonnige klaarte van een prachtigen lentedag.
Wij treden eene herberg binnen waar gezellen, van onze komst verwittigd, ons welhaast komen vervoegen.
- Ik ben zeker dat er hier niet veel armoede heerscht.
- O neen! De loonen zijn betrekkelijk hoog: 3.50 fr., 4 fr. en zelfs 4.50 fr. Er is om zoo te zeggen geene ellende te Berchem.
- Ik ben er niet ver af te gelooven, dat men de overheerschende politieke overtuiging in de Vlaamsche steden zou kunnen raden, volgens den min of meer grooten welstand der inwoners. Daar waar het klerikalisme den schepter voert, is er ook veel armoede. In de streken waar een zeker welvaren heerscht, dringt het socialisme bijna zonder moeite binnen.
- Hier nochtans heeft men ook moeten strijden, zegde Van Overtveld.
En hij vertelde mij weer eene geschiedenis. De eerste die zich te Berchem socialist had durven noemen, had zijn vaderland moeten verlaten. Het was een metser. Van stad tot stad doorliep hij Frankrijk; vervolgens begaf hij zich naar Italië, waar hij Milaan, Rome en Napels bezocht. In den loop zijner reis was hij ondernemer geworden, en had eene kleine fortuin gespaard. Na eenige jaren kwam hij in het dorp terug, om zijn apostelschap opnieuw te beginnen. Geen enkel eigenaar wilde hem een huis verhuren. Zulks bracht hem echter niet in verlegenheid. Hij zou zelf zijn huis bouwen!
| |
| |
Langs omwegen en door tusschenkomst van vreemde personen kocht hij een stuk grond. Hij trotseerde het bijgeloof en de vervolgingen; de werklieden die het huis bouwden konden hem maar eens in steek laten. Hij besloot zijn huis alleen op te trekken en hij metselde, droeg de steenen naar boven en werkte met het geduld en de volharding van iemand die overwinnen wil en zal.
Eindelijk was zijne woning gereed; het was de eerste socialistische tempel te Berchem; daar zou de apostel huizen, zich buiten de aanvallen zijner vijanden kunnen houden en zich aan zijne edele taak wijden.
Van dien oogenblik had het socialisme bepaald wortel geschoten in het dorp. Men zag onzen propagandist in de herbergen waar hij, als de Genius eener nieuwe macht, aan de verwonderde buitenlieden, de nieuwe theorie van recht en gelijkheid ontwikkelde. Wanneer hij aldus zijne leering verkondigde, was hij als met een licht omkransd.
Wijzende in de richting waar de kasteelheer, de bloedzuiger der werkers, zooals hij hem noemde, woonde, sprak hij in heftige bewoordingen en met krachtige gebaren over de onmeedoogende handeling der rijken, en over de kommernissen, de armoede en het ellendig leven der arbeiders. Daarna schilderde hij de nieuwe en betere maatschappij; in eendracht, in één streven voor elkanders goed en voor wederzijdsch geluk zouden de menschen leven; geene geldmacht zou het volk bederven; arbeiden zou de hoogste voldoening geven. Allen zouden rijk wezen, niet rijk aan overvloedig geld, maar rijk aan deugd, aan edele gevoelens, aan kennissen, aan
| |
| |
wetenschappen, aan al wat de menschheid rijk aan menschelijkheid maken moet.
De buitenlieden, die eerst met schrik en verbazing deze theorie aanhoorden, geraakten er spoedig mede vertrouwd.
Onderling onderzochten, bespraken zij de gezegdens van den socialist. 's Avonds, 's zondags was onze apostel nooit meer alleen; waar hij binnen kwam vroeg men zijn gedacht over verschillende zaken, over het bestuur der gemeente, over de besluiten der regeering, over de handelingen van den pastoor, van den kasteelheer, van den eigenaar, enz. Elk kreeg eene raadgeving, een goed woord of een degelijk oordeel.
De gemeentesecretaris, de onderpastoor, de schoolmeester beproefden soms den propagandist door voorbereide strikvragen op een bijzonder terrein in 't nauw te brengen. Aldus konden zij hunne wijsheid doen schitteren boven de lastertaal van den socialist. De proeven liepen telkens ten hunnen nadeele uit; menigmaal bleven zij steken midden der verdediging der regeerende klas, en bleven het antwoord op bijtende vragen schuldig.
De teleurstellingen der overheden, die trachtten den apostel zijne propaganda te doen staken, gaven voedsel aan de argumenten van onzen partijgenoot. Overal werd hij gezocht en door de bevolking gevierd. ‘Menigmaal, zegde Van Overtveld, bleef ik tot laat in den avond te Berchem, om onzen voorganger te hooren voordragen of vertellen. Zijne reisbeschrijvingen waren boeiend en maakten diepen indruk; zijne opmerkingen over de landen, de steden, de volkeren, de zeden en gewoonten der streken
| |
| |
waar hij verbleef, waren van een schrander onderzoeker.’
Onze socialist was een sprekend bewijs hoeveel goeds een vrij man kan doen voor de zaak die hij met liefde en overtuiging verdedigt.
Ook had ieder inwoner eerbied voorden zaaier, den verzorger, den leider van den socialistischen boom.
Gezel Van Overtveld geraakte niet uitverteld over de hoedanigheden van den socialist, over de gevolgen van zijn optreden. Door den wassenden socialistischen vloed, die overal door schriften en meetings eene krachtige propaganda in het leven riep, was de persoonlijke propaganda, het wonderlijk werk van den éénling wat op den achtergrond geraakt. Maar onze voorkamper arbeidde in de maat zijner krachten voort aan den triomf van het socialisme.
Wat gezel Van Overtveld mij verhaalde had mij geschokt. Zonder dergelijke helden zou het socialisme op zulk een kort tijdperk, niet de partij geworden zijn waarvan de machtige vijanden thans zoo bevreesd zijn.
Onder het kouten waren wij op een uitkant van het dorp, aan eene rij nederige huizen gekomen.
De vrouwen groetten ons vriendelijk; de mannen stelden eene of andere op de partij of den strijd doelende vraag.
Aan den hoek stond een man met den rug naar ons gewend, op het land te werken.
- Ziedaar de man, zegde Van Overtveld, en hij stelde ons voor den apostel-propagandist.
Welk een heerlijk model voor een schilder, dezen arbeider in werkkleedij, met zijne hooge gestalte, zijne zwarte haren en oogen, zijn verzengd gelaat,
| |
| |
zijne breede en wijde broek en zijn rooden gordel!
Het was een flink persoon. Daar waar de ontberingen en het nijverheidswerk het ras niet ontaard hebben, ontmoet men waarlijk schoone typen van mannen en vrouwen in Vlaanderen.
Wij richtten ons nu naar West-Vlaanderen, langs een weg die opgehoogd werd om hem van de overstroomingen der Schelde te vrijwaren. De middagzon schitterde aan een hemel van eene wonderbare helderheid. Langs beide zijden van den weg strekten zich onmeetbare, overstroomde weiden uit. Wij trokken over eene ijzeren brug, die over den stroom ligt.
Wij waren weer in Arm Vlaanderen.
|
|