Door arm Vlaanderen
(1903)–August De Winne– Auteursrecht onbekend
[pagina 120]
| |
ras kloek en gezond gebleven, niettegenstaande de eeuwenlange onderdrukking en ellende. De mannen zijn over het algemeen groot en sterk; hunne zwarte en diepe oogen, of hunne blauwe oogen met stalen weerglans, hun beenderig gelaat, hun hoekig lichaam, alles in hen verraadt de krachtdadigheid, het geduld, den ijzeren wil. De jonge meisjes zijn schoon, maar blijven het niet lang; weldra zullen lastigen arbeid, ontberingen en het moederschap het lichaam misvormen. De kinderen zijn aanbiddelijk. Gaat dan zien in de nijverheidssteden wat het kapitalisme gemaakt heeft van de sterkte der mannen, van de schoonheid der vrouwen, en van de bevalligheid der kinderen. Het is vooral bij de zwavelstokmakers der Dendervallei, dat deze ontaarding verschrikkelijk is. Men moet de verslagen herlezen van de Onderzoekscommissie, die in 1886 te Geeraardsbergen zetelde. Op dit tijdstip maakte men bijna alleen phosphoorstekjes in genoemde stad. De bewerking van deze stof stelt de werklieden bloot aan eene verschrikkelijke ziekte, bekend onder den naam van koudvuur. ‘Er is soms zooveel rook in de werkhuizen, zegde een werkman aan de onderzoekers, dat wij er niet in gelukken elkander te zien!’ De phosphoor vernietigt de tanden, ontbindt de kaakbeenderen, en doordringt de andere beenderen. Dokter Brocorens, een geneesheer der godshuizen, verklaarde het volgende aan de Kommissie: ‘Het vervaardigen van phosphoorstekjes is noodlottig voor de gezondheid. Wij bestatigen talrijke beenderbreuken, als gevolg eener langzame maar onafge- | |
[pagina 121]
| |
brokene vergiftiging. De werklieden, met het indoopen gelast, hebben ontstelde spijsverteringsorganen. Zij worden door longtering aangetast. Een deel van hun kaakbeen is vernietigd. Voor het inlijven bij het leger toont men zich zeer streng, wanneer het jongelingen van Geeraardsbergen geldt. Zij breken zich het been bij de minste krachtsinspanning!’ Volgens M. Brocorens, verklaart de ziekte zich gewoonlijk slechts na tien, vijftien of twintig jaren werken in de fabriek. Zij duurt zestien tot achttien maanden. De indoopers zijn meest blootgesteld aan het koudvuur van het bovenkaakbeen; het koudvuur van het onderkaakbeen vindt men vooral bij de werklieden die de ramen losmaken, en ook wel bij de inpakkers. De dood is gewoonlijk het gevolg van hersenontsteking, of van stuipen, waarschijnlijk veroorzaakt door het verbreiden van het koudvuur aan de beenderen van het onderdeel van den schedel. Zij valt ook soms in na herhaalde, onmogelijk te stelpen bloedingen, of moet geweten worden aan de teringkoorts - slepende koorts die eene algemeene verkwijning van het lichaam voortbrengt - of aan rotte vergiftiging bij de zieken die door ouderdom, ontberigen en uitspattingen van allen aard verflauwd zijn. In het hospitaal van Geeraardsbergen bewaart men kinnebakken, die aan werklieden ontrukt werden, om het bederf der beenderen van de basis van den schedel te verhinderen. Zij worden als zeldzaamheden aan de bezoekers vertoond. Vroeger maakte men in België slechts lucifers waarvan de pap ten minste 30 p.h. witte phosphoor bevatte. De kleine nijveraars hielden zelfs geene | |
[pagina 122]
| |
rekening van de eenvoudigste gezondheidsregels bij het bouwen hunner fabriek. De zoo gevaarvolle bewerking van het indoopen der zwavelstokjes gebeurde in het midden der drogerij, en de droogzaal werd zelfs van de inpakzaal zaal niet gescheiden. De lucht kon slechts door de deuren ververscht worden. De toestand was zoo wraakroepend, dat M. Henrotte, werkopzichter, volgende verschrikkelijk beschuldigende zinsnede kon plaatsen in een verslag, in 1895 aan den Minister gericht: ‘Men zou gezegd hebben dat alle maatregelen genomen waren, om de zoo klein mogelijk gebouwde lokalen, zeker te verzadigen met phosphoordampen.’ Duizenden mannen, duizenden vrouwen, duizenden kinderen - het onderzoek van 1886 bracht aan het licht dat kinderen van vijf en zes jaar in de fabriek werkten! - gingen door dit pesthol. Hun geraamte ontbond zich gedurende het leven, voor de werktafel, en na hunne dood was het slechts rotheid die van het hospitaal naar het kerkhof gebracht werd. Hier zoowel als elders was de donderslag van 1886 noodig om de bestuurders uit de rust van vijftig jaren geluk en voorspoed te rukken. Men deed een onderzoek, en begon eindelijk te regelen. Een besluit van 25 Maart 1890, schreef gezondheidsmaatregelen voor in de werkhuizen, en beperkte op 8 tot 10 p.h. de hoeveelheid witte phosphoor die een watervrije pap mag bevatten. Dit besluit wordt onophoudelijk overtreden door de nijveraars, die beweren dat de zwavelstokjes, volgens deze voorschriften gefabriceerd, door de kliënten geweigerd worden Nu nog werken de | |
[pagina 123]
| |
fabrikanten met 16 en 17 p.h. phosphoor, en de werkopzichters sluiten de oogen. M. Henrotte is verplicht in een verslag aan den Minister te bestatigen dat ‘de fabrikanten over het algemeen weinig goeden wil aan den dag leggen in het naleven der gezondheidsmaatregelen, door koninklijk besluit van 25 Maart 1890 opgelegd.’ Een nieuw koninklijk besluit, van 11 Februari 1895, verplichtte de nijveraars de werktuiglijke luchtverversching in te voeren in de werkhuizen voor het indoopen, voor het droogen en voor het inpakken. Het plaatsen dezer werktuigen moest verscheidene duizend franken kosten Twee nijveraars verkozen het bereiden van lucifers met witte phosphoor volledig op te geven; een ander fabrikant verminderde zijne opbrengst. Van een anderen kant, heeft het Gouvernement een maandelijksch geneeskundig onderzoek der werklieden opgelegd, dat op de kosten van den patroon gebeurt. Sommigen dezer laatsten hebben slechts gedwongen den nieuwen dienst ingericht, en zulks nadat proces-verbalen te hunnen laste waren opgemaakt. Deze regeling, de wet van 1889 op het vrouwenen kinderwerk, en meer nog de steeds grootere vervanging des phosphoorstekjes door Zweedsche lucifers, hebben voor gevolg gehad het kwaad aanmerkelijk te verminderen. Het verschikkelijk koudvuur richt min verwoestingen aan. Tegenwoordig arbeiden ongeveer 1500 vrouwen en kinderen, en 5 tot 600 mannen in de zwavelstokfabrieken van Geeraardsbergen. De gewone werkdag duurt 12 uren. De werklieden winnen gewoonlijk 15 | |
[pagina 124]
| |
tot 20 franken per week, behalve de indoopers, wier gemiddeld loon 5 franken per dag bedraagt, wel te verstaan wanneer er geene crisis heerscht. De vrouwen winnen 12 tot 15 franken per week. In gezelschap van gezel Richard Clerebaut, beheerder van het Volkshuis van Geerardsbergen, heb ik twee zwavelstokfabrieken bezocht: de werkhuizen van M.M. De Launoit, gebroeders, en deze van de Belgian Match Company. Deze laatste is prachtig bewerktuigd. Zij bezit machienen die met eene ongelooflijke zachtheid bladen hout plooien, er papier rond plakken en ze in eene mand werpen: het binnendeel der doos is klaar. Andere machienen bereiden het buitengedeelte op de zelfde wijze, en voorzien hed van een opschrift. Nog andere nemen tien met lucifers gevulde doosjes tusschen hare nijpers, evenals tusschen duim en wijsvinger eener hand, leggen ze op een blad papier dat werktuiglijk geplooid wordt, de doozen omgeeft en rechthoekige pakjes vormt. Een Brusselsch magazijn verkoopt deze pakjes van tien doosjes voor vijf centiemen! Het zou niemand schaden indien de belachelijke prijs onzer lucifers een weinig verhoogd werd, en misschien zou het den nijveraars toelaten de werklieden wat meer te betalen, het stelsel van luchtverversching te verbeteren, de gezondheidsmaatregelen te vermenigvuldigen. Maar helaas! overal ontmoet men de mededinging, de mededinging die zoo opgehemeld wordt door de burgers-staathuishoudkundigen, en die wilt dat het verrijken van enkelen het gevolg zij van ellende en van verval. | |
[pagina 125]
| |
In de zalen heb ik werkmeisjes gezien, die met eene bewonderenswaardige vlugheid doosjes vulden en sloten. Zulks is hun werk gedurende twaalf uren daags. Het schijnt dat eene socialistische inrichting den geest van initiatief zou dooden. Ik geloof niet dat het initiatief dezer werksters veel gelegenheid heeft zich te ontwikkelen! In een deel van het gebouw en bij M.M. De Launoit, heb ik het bereiden van phosphoorstekjes bijgewoond. Langen tijd beschouwde ik de vrouwen der zaal waar de doosjes gevuld worden; zij bezaten geene vrouwelijke bekoorlijkheden meer. Langen tijd beschouwde ik de indoopers, gebogen over eene plaat bedekt met phosphoorpap, waaruit doodelijke dampen opstegen; zij waren mager, hun aangezicht blonk van het zweet, hunne oogbeenderen staken uit en hunne wangen waren hol: het scheen mij dat zij door de verschrikkelijke ziekte verteerd werden. En terwijl ik de zalen doorwandelde, en onder mijne voeten de gevallen lucifers deed knetteren, sprak ik tot mij zelven: ‘Het kwaad is zoo groot niet meer, inderdaad, maar het is toch niet geheel verdwenen. Lang nog zal het verwoestingen aanrichten. Zal het wel ooit verdwijnen? De werkman wordt aangetast in zijne nakomelingschap. Zijne kinderen dragen de kenteekenen der ontaarding, zijn door de erfzonde besmet. Hoevele geslachten zullen moeten sterven, alvorens hier de schoone mannen en vrouwen van weleer zullen herleven, kloek van lichaam, edel van hart, helder van geest?’ |
|