| |
| |
| |
Op het dorp
Berragan had mij aangeraden de verkoopers te vergezellen der socialistische weekbladen, die iederen Zondag in de dorpen, rond Gent gelegen, verspreid worden.
Op een zondag morgen bevond ik mij dus aan de statie van het Land van Waas. Het was nog pikdonker. Ik ontmoette er acht dagbladverkoopers, die naarverschillende bestemmingen vertrokken. Behalve het blad Vooruit, geven de Gentsche socialisten een aantal weekbladen uit, die regelmatig door bedienden der samenwerking en door fabriekwerkers wekelijks verkocht worden op den buiten. Ik zeg verkoopen en niet uitdeelen. De verkoopers beweren dat de menschen geene waarde hechten aan de brochuren en dagbladen die zij kosteloos ontvangen. Ik begaf mij naar Loochristi, belangrijk dorp niet ver van de stad gelegen, samen met Vandeveegate en een ander gezel, belast met den verkoop der Toekomst, orgaan van het arrondissement Gent-Eekloo.
De dag begon te krieken toen wij uit de kleine statie van Loochristi kwamen. De twee verkoopers togen onmiddelijk aan 't werk, ieder langs een kant van den weg. Zij traden in al de huizen: ‘Geen Gazetje?’ En wanneer zij een blauwtje liepen, vergenoegden zij zich te zeggen: ‘Wij zullen toekomenden zondag terugkeeren.’ En zij keeren inderdaad terug, zonder zich ooit te laten ontmoedigen. Eenige werklieden van hofbouwers wachtten de verkoopers op den drempel hunner deur.
| |
| |
Na gedurende drie kwart uurs gegaan te hebben, kwamen wij voor de kerk. Mannen en jongelingen bevonden zich op de plaats. Eene vrouw met beraden gelaatstrekken, en lustig geluimd niettegenstaande de koude, wachtte naar het einde der mis achter eene uitstalling van vet spek. Vandeveegate verkocht onmiddelijk vijf of zes nummers der Toekomst, onder den neus van een verkooper van klerikale nieuwsbladen, die er niet in gelukte een enkel blad aan den man te brengen, en woedend wegging zeggende: ‘Zijn er hier dan niets anders meer als socialisten?’
De jongelingen en de vrouw begonnen te lachen. Langer dan een half uur moesten wij den uitgang der mis van zeven uren afwachten. Op den buiten zijn er missen van twee soorten: deze van 's morgens vroeg voor de werklieden en voor de boeren gegeven, en deze van tien uur voor de burgers. Zelfs in tegenwoordigheid van God maken de Christenen onderling verschil. Wanneer men arm is bidt men om vijf en om zeven uur; als men rijk is wacht men tot tien uur.
Eindelijk werden de deuren der kerk geopend, en onze twee verkoopers begonnen aanstonds hunne propaganda: ‘De Toekomst aan één cent!’ Enkelen verborgen zich om het blad te koopen, anderen deden het nemen door hunne kinderen. De ontvangst, was goed. Men verkocht meer dan 250 nummers in dit dorp waar onze propagandisten eenigen tijd vroeger op steenen onthaald werden.
- Welk is het loon uwer verkoopers? vroeg ik aan Vandeveegate.
- Een centiem per blad. Maar, daar sommigen slechts 40 of 50 bladen verkoopen, en hun werk toch zoo vermoeiend is als het onze, storten wij al de
| |
| |
winsten in eene gemeene kas en verdeelen ze gelijkelijk onder al de verkoopers. Dit maakt voor ieder onzer gemiddeld 75 centiemen. Gij ziet dat het een echt propagandawerk is dat door onze verkoopers wordt uitgeoefend.
- Wordt De Toekomst door de samenwerking ondersteund?
- Neen. Het blad werd gesticht en wordt geholpen door de Wijkclubs. Wanneer er een tekort is, hetgene wel eens gebeurt in sommige arrondissementen, dan wordt het door ons gedragen. Dezen avond geven wij in het lokaal der Vrije Bakkers een feest ten voordeele van ons blad. Gedurende den dag loopen wij door alle weer voor de propaganda, en 's avonds zingen en dansen wij, nogmaals voor de propaganda! zegde mijn vroolijke makker.
- Bekomt gij in andere dorpen zulke schoone uitslagen als hier?
- Betrekkelijk ja. Te Maldegem verkoopen wij iederen zondag ongeveer 700 nummers van De Toekomst!
Wij traden eene herberg binnen, gelegen op den weg van Zeveneeken, op drie of vierhonderd meters afstand van de kerk van Loochristi. ‘Wacht mij hier, sprak mijn gezel, ik ga mijne ronde voleindigen. Binnen een kwart uurs ben ik terug. Intusschen kunt gij u met dezen gezel onderhouden.’ En hij duidde mij een verbruiker aan, een kloek gebouwde jongeling van een dertigtal jaren, met blonde haren en knevel, en met wel verzorgde kleeding.
- Zijt gij partijgenoot? vroeg ik.
- Ja, ten minste zedelijk, want er bestaat hier goen enkele ingerichte groep.
| |
| |
velbewerkers
| |
| |
In de herberg bevonden zich een tiental verbruikers: zij warmden zich aan den kachel of rookten hunne pijp. Ieder hunner had een glas bier of een borrel jenever naast zich. Toen zij ons over socialisme hoorden spreken, spitsten zij de ooren.
- Wordt er eene bijzondere nijverheid uitgeoefend te Loochristi?
- Men vindt hier een nog al groot aantal hofbouwers en boomkweekers, wier werklieden betrekkelijk onafhankelijk zijn, en dagelijks twee, drie en soms meer franken verdienen. Daarbuiten heeft men hier niets anders als kleine pachters en landbouwers.
- Welk is de toestand dezer laatsten?
- Zij lijden gebrek. In den winter winnen zij 63 tot 72 centiemen en het voedsel. Gedurende den oogst, verdienen zij een frank, 's Morgens eten zij brood met een drank, die vooral van suikerij gemaakt wordt; 's middags aardappelen met ajuinen en azijnsaus; 's avonds karnemelk. Op de feestdagen eten zij soms spek! Ach! in ons arm Vlaanderen zult gij veel ellende vinden!
De andere verbruikers, voor de meerderheid in boeren gekleed met den gekenden blauwen kiel en de hooge, zijden pet, keurden hoofdknikkend goed, een echter uitgezonderd, wiens aangezicht misnoegen uitdrukte.
- Het is een tjeef (een klerikaal), fluisterde een gebuur mij aan het oor.
- Zou iemand durven zeggen dat ik overdrijf? vroeg mijn tusschenspreker met luider stem.
- Aan vreemdelingen vertelt men dergelijke zaken niet, wedervoer de tjeef.
- Zoo, zoo! riep mijn gezel woedend uit. Het is
| |
| |
niet genoeg dat de boeren ellende onderstaan, zij zouden zich nog moeten schamen daarbij, net alsof het hunne schuld is! Wat is dat voor een misplaatste hoogmoed? Ik herhaal dat het vee onzer meesters beter gevoed wordt dan wij, dat gij in de schuren slaapt met de kalveren en de varkens. Zulks kan niet blijven duren, vervolgde de spreker met vuur, zijne vuist op de tafel latende neervallen, en het zal niet blijven duren! Wij willen dat de boeren menschen worden, en als menschen leven!
De tjeef ledigde zijn borrel in eene teug, en verliet de herberg, de deur met geweld achter zich sluitende, hetgene de aanwezigen vreugdig maakte.
De twee verkoopers van De Toekomst waren intusschentijd teruggekomen. De herbergierster - het was de vrouw die ik twee uren vroeger voor de kerk in de uitstalling had zien staan - noodigde ons uit te ontbijten. Wij waren hongerig en lieten het ons goed smaken. Het oogenblik naar Zeveneeken te vertrekken was gekomen.
- Spant in, zegde de vrouw van het huis tot haren zoon, een kloeke kerel van een twintigtal jaren.
- Ik zal wel te voet gaan, zegde ik.
- Het is te ver, merkte Vandeveegate op. Gij zoudt den trein naar Zele kunnen missen.
Wij namen afscheid van onze gasten, en verlieten de herberg. Op den drempel der deur bleef ik verwonderd staan. Ik zag eene kleine kar, wel gelijkend aan de karren der melkvrouwen der omstreken van Brussel. Drie honden waren voor het voertuig gespannen: het was ons rijtuig! Ik gevoelde een dolle lust om in lachen uit te barsten, maar kon
| |
| |
mij gelukkiglijk ernstig houden. Ik klom op de kar, en zette mij op de voorplank, naast den... koetsier. Een der twee verkoopers plaatste zich op de achterbank. Wat Vandeveegate betrof, hij moest naar Gent terugkeeren.
- Dezen avond zullen wij elkander terugvinden op het feest der Vrije Bakkers, zegde hij mij bij het weggaan met een min of meer spottenden blik.
De honden waren sterk. Zij liepen gezwind op den steenweg, stoeiden, en trachtten in elkanders ooren te bijten, zonder schroom de kar in putten voerende, waarvan de sneeuwachtige modder onder de wielen wegsprong. Van tijd tot tijd gaven de planken, waarop wij gezeten waren, zich aan een weinig geruststellenden dans over. Ik hield mij stevig vast. Achter ons blies een hevige wind.
- Mijne zuster is meid te Brussel, bij M.X....., zegde mij de geleider. Zij wint reeds dertig franken. Kent gij haar meester niet?
- Gij schijnt nochtans geene arme lieden te zijn, wedervoer ik. Welk aardig gedacht heeft uwe moeder daar gehad?
- Wij leven goed, maar wat wilt gij dat een jong meisje op het dorp verdiene?
De onzekere, soms pijnlijke, maar altijd gevaarvolle toekomst der arme buitenmeisjes, die door de pracht en het gewoel der groote steden aangetrokken worden, kwam mij onwillekeurig voor den geest; toch dierf ik niets zeggen.
Een twintigtal minuten later kwamen wij te Zeveneeken aan; de verkooper van De Toekomst in deze gemeente verwachtte ons. De Gentsche partijgenoot, die mij tot nu toe vergezeld had, moest
| |
| |
onmiddelijk met den trein naar Gent terugkeeren.
Het dorp met zijne armoedige, zeer lage huisjes, langs beide zijden van den weg gelegen, kwam mij voor als eene kleine, door ellende, koude en vrees op zichzelf ineengekrompene gemeente. Ik heb de huizen van verscheidene handwevers bezocht. Zij hebben mij gesmeekt niets over hen te zeggen in het dagblad, ze noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks aan te duiden, want indien men wist dat zij ten hunnent socialisten ontvangen hebben!...
En wat betaalt men aan deze werklieden voor den afstand van alle vrijheid? De goede werklieden, van 25 tot 40 jaren oud, winnen 10 tot 12,50 fr. per week voor een dagelijksch werk van 12 uren. De oude arbeiders ontvangen een dagloon van 50 centiemen. Wanneer zij slechts een of twee kinderen hebben, kunnen de wevers, door hard werken, min of meer behoorlijk leven, als de huismoeder zeer veel orde heeft. Maar daar zij bijna allen een talrijk kroost hebben, slijten zij over het algemeen een zeer ellendig bestaan.
- Zijt gij geen socialist? vroeg ik aan den wever die mij dezen toestand schetste.
- Ik zou het misschien zijn, indien ik dorst.
Dit antwoord kenschetst goed het klerikale schrikbewind dat op de geesten dezer arme lieden drukt. Dit schrikbewind zweeft over geheel Vlaanderen. In den loop der week, die onze aankomst in het dorp voorafging, waren vreemde geestelijken er eene zending komen prediken. Vernomen hebbende dat er alle zondagen 50 nummers van De Toekomst verkocht werden, hadden zij tegen de slechte bladen gedonderd, zonder een enkel woord te gewagen
| |
| |
over de hongerloonen die aan de werklieden betaald worden. De verkoop van het weekblad was den volgenden zondag op 17 nummers gedaald. ‘Ik zal dat inwinnen, zegde mij de verkooper met verzekering. Het is het werk van acht of van veertien dagen. En zelfs als ik slechts tien bladen verkocht, dan nog zou ik iederen zondag terugkeeren. Een propagandist mag zich nooit laten ontmoedigen!’
De gemeente bezit eene mekanieke weverij, waar 35 werklieden gebruikt worden. De patroon is een liberaal, hetgene niet verhinderde dat hij al zijne werklieden verplichtte, op straf van wegzending, te biechten en te communie te gaan gedurende de zending.
De klerikalen, die hier de volstrekte en onbetwiste meesters zijn, hebben van Zeveneeken het droombeeldige katholieke dorp gemaakt. De inwoners zijn zeer godsdienstig. Hunne onderworpenheid, hunne gelatenheid, de vrees voor den priester vindt men terug tot in hunne neergedrukte voorhoofden. Zonder murmelen, werken zij gedurende 12 en 14 uren daags, voor een schotel aardappelen en zwart brood. Zij hebben geene verstrooiing. Den zondag blijven zij te huis. Gedurende den geheelen namiddag, tot wanneer het uur van slapen slaat, prevelen zij litanieën, en de deerniswaardige kinderen antwoorden de bedroefde woorden: ‘Heer, ontferm u onzer!’
Maar de Heer aanhoort de beden niet der kleine, arme kinderen!
|
|