de fabriek te blijven werken. Het plaatsen van het kind kost 3 of 4 franken per week. Het tweede kind neemt een gelijk deel van het familieloon weg. Het derde verplicht de moeder de fabriek te verlaten. De ellende toont haar grijnzend aangezicht. Het beklimmen van den Kalvarieberg neemt een aanvang, en zal gedurende tien jaren voortduren.
Het familiehoofd heeft in de noodwendigheden te voorzien van vijf, zes, soms van tien personen. Hij zal langer werken, hetgene hem 1 of 2 franken meer per week zal opbrengen. Maar gevoed met aardappelen en brood, zal hij deze buitengewone krachtsinspanning niet lang volhouden.
‘Het is het treurig tijdperk, schrijft M. Varlez. Gelukkig zij die het doorworstelen zonder dat onbekwaamheid tot werken, werkeloosheid, ziekten, ongelukken of de dood den eenigen voortbrenger komen treffen.’
Maar M. Varlez veronderstelt dat alles ten beste gaat: het werk is regelmatig, de gezondheid opperbest. Nochtans moeten zes of acht, soms meer personen met 15 of 20 franken per week onderhouden worden.
Deze toestand duurt voort en verergert, tot wanneer de oudste zoon zijn twaalfde jaar heeft bereikt. Als leerjongen werkt hij nu bij een sigarenmaker of bij een doorhaler, waar hij 2 of 3 franken per week verdient.
Op dertienjarigen leeftijd gaat hij naar de fabriek. Hij wint 5 of 6 franken. De familietoestand verbetert en blijft verbeteren, daar de andere kinderen ook beginnen mede te werken. De lijn van het familieloon klimt en bereikt 80 of soms 100 franken.