De draad, eens op de spoelen gebracht, gaat onmiddelijk naar de weverij over.
Voor den kettingdraad zijn de bewerkingen langduriger en ingewikkelder.
De strengen worden uitgestrekt en buigzamer gemaakt, en daarna op haspels geplaatst (of de klossen op spillen gestoken), om den draad op groote bobijnen te kunnen winden. Dit werk wordt uitgeoefend door de garenwindsters, wier dagelijksch loon 2 fr. tot 2 fr. 50 bedraagt. Deze werksters zijn ook zeer dikwijls zonder werk.
Van de garenwindsters gaat de draad naar de scheersters of verbreidsters. Deze maken de ketting gereed bij middel van het scheerraam. Dit werk, dat zeer belangrijk is, wordt te Gent bijna overal door vrouwen uitgeoefend, die de vroegere mannelijke scheerders verdrongen hebben.
‘De scheersters, zegt M. Varlez, vormen den adel der katoenbewerksters. Zij hebben een gemakkelijke, reine en gezonde arbeid. Daarbij winnen zij de hoogste vrouwenloonen der geheele fabriek, en kunnen 20 tot 24 en zelfs 25 of 26 franken verdienen voor een betrekkelijk licht werk.’
De kettingboomen - groote rollen waarop de kettingdraden gewonden worden door de scheersters - worden naar de papzaal gedragen, van zoodra zij bereid zijn.
Wanneer de draad uit den spinmolen komt, heeft hij een wolachtig uitzicht en is bedekt met pluis. Deze zwarigheid, die het weven moeilijk zou maken, doet men verdwijnen door de kettingdraden te pappen, het is te zeggen, door ze te drenken in een pap die al het pluis aan den draad doet plakken.