Door arm Vlaanderen
(1903)–August De Winne– Auteursrecht onbekend
[pagina 55]
| |
koffiehuis, toen de patroon mij eensklaps zegde: - Ja, al wat gij tot nu toe gezien hebt, bevreemdt u, niet waar? Gij dacht niet dat al deze ijselijkheden mogelijk waren in eene rijke streek gelijk de onze, dicht bij de poorten eener groote stad. Maar gij weet nog niet alles. Ik zal u een ongewoon en ongehoord feit aanhalen, waarvan ik u de juistheid waarborg. Ten andere, gij kunt het ter plaats onderzoeken en ik bied mij aan u te vergezellen, maar het moet eerst weder zomer zijn. Ziehier: te Knesselaere, mijn geboortedorp, niet ver van Maldeghem gelegen, is er geene nijverheid, met moeite een weinig landbouw. Een groot deel der gemeente is beboscht. De inwoners voeden zich, jaar in, jaar uit, met brood en aardappelen met zout. Gedurende den winter werken zij niet. In den zomer houden zij zich met twee verschillende werken bezig. De eenen graven diepe grachten in de bosschen, om de afvloeiing der wateren te vergemakkelijken. Deze arbeid begint met zonsopgang, en eindigt slechts bij het vallen van den nacht. Daarvoor wordt één frank daags betaald! De anderen beoefenen eene geheel bijzondere nijverheid. In de bosschen zijn er zeer groote mierennesten. Gewapend met eene spade en met een zak, gaan de boeren deze mierennesten vernietigen. Zij nemen de aarde op waarin de mieren nestelen, en werpen ze in hunne zakken, die zij dan midden van den weg gaan ledigen. De fezanten, die zeer talrijk zijn in de streek, komen daar de insekten eten. Maar gedurende het werk ontsnappen duizenden dezer diertjes, loopen langs de beenen, de armen, het lichaam, het aangezicht der ongelukkigen; zij | |
[pagina 56]
| |
knagen hun het vel af en doen ze geweldig lijden door hunne beten. Het lichaam van sommige mierenjagers is bijwijlen slechts eene wonde. Het is afgrijselijk! afschuwelijk! Dit ellendig werk brengt ook één frank daags op! Wat zegt gij daarover, Mijnheer? |
|