| |
Te Lokeren. - Eene doodende nijverheid
Lokeren is eene zeer nijverestad. Op eene bevolking van 20.000 inwoners worden 3.000 werklieden gebruikt in de spinnerijen van vlas, van werk, van hennep, van jute, in de weverijen, in de bleekerijen en in andere nijverheden. Vele wevers werken nog te huis. De klompenmakers zijn er ook zeer talrijk.
De wevers winnen loonen van 10 tot 13 franken, maar van deze som moet 1, 25 fr. of 1, 50 fr. genomen worden, door den werkman aan zijnen helper betaald om te haspelen. Te Lokeren vindt men ook ongeveer 300 haarsnijders.
| |
| |
Ik heb het werkhuis van een haarsnijder bezocht. Het was op het einde eener binnenplaats ingericht in eene soort wagenhuis zonder zoldering, met kleine vensters en vuile ruiten. Een twintigtal werklieden zaten er op banken, en trokken bij middel van een mes, het haar van de konijnenvellen. Een weinig boven het hoofd van iederen werkman, verspreidde eene blikken lamp een geel licht in de duisternis van het werkhuis; in dat licht danste het stof. O! dat stof! het drong in de ooren, in den neus, in den mond, het belemmerde de ademhaling. Een uur na de plaats verlaten te hebben, hoestte ik nog van het stof, gedurende enkele minuten ingeademd.
- Uw bedrijf is ongezond, zegde ik tot een werkman.
- O ja, gezel, antwoordde hij mij. Wij zullen zoolang niet leven als de pastoors.
- Zijt gij hier allen vereenigd?
- Ja, allen. Een niet vereenigde zoo hier niet binnenkomen, voegde hij er met luider stem, en met nadruk bij.
De andere werklieden keurden zijn gezegde met eene hoofdbeweging goed.
Wij moeten weldra buitengaan, weggejaagd door den afschuwelijken geur en door het afgrijselijke stof.
Ik zal niet langer uitweiden over de gevaren, verbonden aan de behandeling der konijnen- en hazenvellen, die als grondstof voor de hoedenmakerij dienen. De verschrikkelijke ongezondheid dezer nijverheid is genoeg bekend.
Wat van belang is bestatigd te worden, is de neiging der nijveraars de groote steden te ontvluchten, en eene wijkplaats te zoeken in kleine provinciesteden of op den buiten, waar de werkersbevolking
| |
| |
gedweeër, gehoorzamer, gelatener is, waar zij gemakkelijker kan uitgebuit worden dan de bewuste, strijdende volksklas der steden. Het is daardoor dat de velbereiding eene steeds grootere uitbreiding neemt, niet alleen te Lokeren, maar te Boxelaere, te Zele, in al de dorpen van het omliggende, en zelfs te Eekloo.
De handenarbeid is zoo goedkoop op den buiten! Vele nijveraars achten het zelfs niet noodig, mits groote onkosten fabrieken op te richten, en zich kostelijke machienen aan te schaffen. Zij verkiezen het handwerk te huis te benuttigen. Voor het aanbod van een frank dagloon, verlaten de boeren den gezonden en verlevendigenden veldarbeid, en verdringen zich, om hunne diensten den kapitalisten aan te bieden. Het is dank aan de hongerloonen dat het handwerk en het huiswerk nog altijd in Vlaanderen uitgeoefend worden, en aan de mededinging weerstaan der machienen en der grootnijverheid.
De Brusselsche werklieden zijn slachtoffers der lage loonen betaald te Lokeren, en de werklieden van Lokeren, van hunnen kant, moeten strijden tegen de boeren van het omliggende, die hun, voor eene korst brood, het werk komen ontnemen. De spaarbenden van den buiten, die onuitputtelijk schijnen, worden door het klerikalisme aan zijn bondgenoot, het kapitalisme, aangeboden.
Het socialistisch syndikaat van Lokeren had juist hierover een onderzoek gedaan. Op het gehucht Boxelaere, in eene plaats die vroeger als bakkersoven diende, had men eene vrouw en twee kinderen gevonden, die bezig waren de haren van de konijnenvellen te snijden.
| |
| |
oude spinster
| |
| |
In een ander huis van het gehucht Staekte, had men van de slaapkamer, bij middel van paklinnen, eene kleine ruimte van twee kubieke meters afgescheiden. Het was daar dat twee jongens en een meisje zich met het zelfde werk bezig hielden. Niet de minste opening, om de luchtverversching toe te laten. Men moest het afschuwelijke stof verhinderen in de slaapkamer te dringen. In de meeste hoeven der omstreken van Lokeren, bewerken mannen, vrouwen, kinderen, voor onwaarschijnlijke loonen, de vellen in kamers zonder lucht. Als alles wel gaat, kunnen zij een frank daags verdienen!
De landbouwende werklieden leven zoo ellendig, dat zij verplicht zijn zelfs de ongezondste en de minst bezoldigde werken te aanvaarden. En de schoone gouwen van het Land van Waas - België's lusthof - worden verlaten, blijven braak liggen, en zelfs in vruchtbaren grond plant men denneboomen!
Uit het enkwest door de werklieden van Lokeren gedaan, halen wij het volgende aan:
‘Wij treden in een huis. Wij vinden er een echte mierennest kinderen. Wij vernemen dat de man, weduwnaar eener eerste vrouw, hertrouwd is, en dat het kleine wichtje dat op dit oogenblik zuigt, zijn acht en twintigste kind is! Wij dringen in eene achterplaats, waar drie kinderen werken; wij ondervragen een dezer; het antwoord ons, geheel ontsteld:
- Wij zijn arme lieden. Wij werken tot elf uren 's avonds om een weinig geld te verdienen voor moeder, die het zoo dringend noodig heeft!’
Ons hart klopt geweldig, en onze keel is beklemd bij het hooren van het zoo diep gevoeld gezegde van den kleinen jongen. Wij sturen hem eenige woorden
| |
| |
van aanmoediging toe, terwijl wij ons omwenden om de vermaledijdingen te verbergen, die ons onweerstaanbaar op de lippen komen.
‘Overal in Lokeren snijden de kinderen de uiteinden der vellen, die met kwikzilver en sterkwater voorbereid zijn. De kleinen in de wieg spelen met den afval dezer vellen, waarvan het stof overal binnendringt. Men kent de zenuwachtige bevingen van dezen, die zich gewoonlijk van kwikzilver bedienen. Wat moet er geworden van kinderen, die van af hunne geboorte van dit verschrikkelijk gif verzadigd worden?’
De haarsnijders van Lokeren richtten een brief aan den Gouverneur der provincie Oost-Vlaanderen, waarin zijne aandacht getrokken werd op de ongezondheid hunner nijverheid; zij vroegen ook de bijeenroeping van eene der beide gezondheidskommissiën der provincie, om ter plaats een onderzoek te doen. Na bestatigd te hebben dat, in tegenstrijd met de koninklijke besluiten die de ongezonde nijverheden regelen, kinderen van min dan zestien jaren in de werkhuizen der grondstoffen voor de hoedenmakerij arbeiden, voegden de onderteekenaars van den brief er bij:
‘De haarsnijders die het kwikzilver gebruiken, noodig tot het bereiden der vellen, zijn aan groote gevaren blootgesteld. Zij worden onvermijdelijk aangetast door zenuwachtige sidderingen, en wel zoo erg, dat zij waggelend langs de straten gaan, en dat zij al de voorwerpen doen vallen die zij in handen willen nemen. Hunne tanden vallen uit, of worden zwart als pek. Zij lijden veel pijn in den mond. Voeg daarbij dat de bazen een zeer gevaarlijk poeder op
| |
| |
de vellen strooien, - om ze beter te bewaren, - want, als de werkmeisjes zich kwetsen met de messen, genezen de wonden maar na verscheidene etteringen.
De vrouwen die kwikzilver gebruiken, brengen meestendeels doodgeboren of gebrekkelijke kinderen ter wereld.
Eh wel! Mijnheer de Gouverneur, de kinderen met het snijden der met kwikzilver bereide vellen belast, worden door al deze kwalen en door al deze gevaren bedreigd, omdat die arbeid in de woning der werklieden toegelaten wordt.’
Men weet dat de wet van 13 December 1889, betreffende het vrouwen- en kinderwerk, niet toepasselijk is op het huiswerk. Onze goede klerikalen hebben het niet noodig geacht dit werk te regelen, alhoewel het meer uitputtend en meer doodend is dan alle ander werk. Maar in de provincie Oost-Vlaanderen zijn twee gezondheidskommissiën benoemd. In hunnen brief verzochten de socialisten van Lokeren eene dezer twee kommissiën bijeen te roepen, ten einde een onderzoek te doen over de aangeklaagde feiten. Tot hiertoe hebben die heeren geen teeken van leven gegeven. Men vraagt zich af waarmede zij den tijd dooden, en welk het nut dezer gezondheidskommissiën is, als zij ongevoelig blijven voor de vergiftiging eener gansche werkersbevolking, vrouwen, kinderen en nieuwgeborenen inbegrepen?
Maar waarom zich verontrusten voor deze brave, katholieke werklieden van den buiten, die zich nooit beklagen, die nooit in werkstaking gaan, wier vleesch nooit gekweld wordt door andere rillingen dan die van de vergiftiging en van de pijn? De mijn- | |
| |
werkers, de fabriekwerkers, de arbeiders der groote steden, die bij den minsten oproep dreigend op straat komen voor hun recht, ziedaar degene welke door de behouders gevreesd worden, en voor dewelke zij wetten uitvaardigen. Maar de kapitalistische zedeleer onderricht, dat men de arme proletariërs, wier hersenen ingedrukt zijn door onafgebroken ellende, en gekneed door de hand der priesters, kan verwaarloozen.
Uit de inlichtingen die mij over den geestestoestand te Lokeren gegeven werden, blijkt dat een groot deel der werklieden dezer stad - misschien wel de meerderheid - diep doordrongen zijn van het socialistisch gedacht, dat vooral in deze laatste tijden sterk verspreid is geworden. Behalve het syndikaat der haarsnijders, bestaat er een weverssyndikaat, een propagandaclub, een gemengd syndikaat en een Bond Moyson. Deze laatste vereeniging telt 135 leden.
Een werkman vertelde ons volgende anekdote, die den geestestoestand der stad voldoende kenschetst: Acht dagen voor onze aankomst had een troep van ongeveer 300 kinderen, van 8 tot 12 jaren oud, de straten doorloopen, voorafgegaan van de roode vlag, en vergezeld van trommelaars en van een accordeonspeler. De kinderen zongen de Marseillaise, en Vlaamsche, socialistische liederen. De politie achtte het noodig dezen gevaarlijken stoet uiteen te drijven!
|
|