Zonder sonnetten(1886)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 116] [p. 116] Sporen. Ik liep verdwaald door 't open veld En zag ontsteld Noch heg noch steg Noch pad noch weg, Maar vond in 't bar onvruchtbaar zand De sporen van een menschenhand, De sporen van een naakten voet; - En dat deed goed! 'k Reed langs een gladgevroren plas Die maagdlijk was En dwaalde ver, Tot ster na ster Met hel smaragden glans verscheen, En 'k kras na kras zag ingesneên Op 't ijskristal, zoo spiegelglad: - Ik volgde dat! [pagina 117] [p. 117] 'k Liep voorjaars rond langs gouden brem; Daar klonk een stem: Wring, berst er door En baan een spoor Voor hem die stellig na u komt En diep in 't mulle stuifzand plompt; Wie moed verloor Vindt dan een spoor! Toen jaren later op 't papier Mijn dichtensvier Zijn beelden schiep, Vermaande en riep De stem eens goeden engels mij: Maak indruk op uw leez'renrij, Opdat het moegedwaalde kind Uw sporen vind'! Vorige Volgende