Zonder sonnetten(1886)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 107] [p. 107] Des dichters klacht. De vogel heeft om rond te zweven Behoefte aan lucht; De bloem om kleur en geur te geven Aan zuider zucht; De beek kan zonder boord niet stroomen Verloopt in 't zand; En vruchten geven 't meest de boomen Door 's tuinmans hand. Zou dan de dichter kunnen leven Waar kille koû Zijn wiek belemmert in het streven Naar zuider ouw? Zijn dichtaar voorwaarts willen schieten Als niets haar stut, Gewis van 't zeker dor vervlieten Zóó onbeschut? [pagina 108] [p. 108] Op 's harten bodem willen bloeien Wat rankt en knopt, Wanneer geen zachte hand komt snoeien, Geen regen dropt? En wat er bloeit zal 't vruchten geven, Wanneer door wind Van ijverzucht de bloesems sneven, Niets warmte vindt? Wanneer door ruw verbroken stijlen, De gaarde in 't rond, Het tam gediert komt binnenijlen, Koe, schaap en hond? Vaarwel dan bloemen die er bloeien, Vaar, rozen, wel! De lompe poot van schaap en koeien Vertrapt u snel! De raspgelijke dierentongen, Zoo gul en gauw, Beknabblen wat werd hoog gehongen Met knauw na knauw! [pagina 109] [p. 109] Dan vlucht de dichter roepend: rozen, Welk bitter lot! En voelt van schaamt zijn wangen blozen En bidt tot God! Vorige Volgende