Zonder sonnetten(1886)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 86] [p. 86] Prometheus. Vastgeklonken is Prométheus Aan zijn harde, harde rots; Wee mij arme, wee, o wee, Zeus! Snikt zijn halfgebroken trots. En hij stamelt zwijmeldronken, Nauw zich wat hij spreekt bewust: Voede zich de lest der vonken Met uw wreeden heerscherslust! Tuimel in den afgrond neder Van uw peilloos diepen waan: - Niemand heeft ooit lager, wreeder Daad een man als mij gedaan! En Zeus sprak: Dat zal hem berouwen! En met saamgetrokken brauwen Strekte en stak Hij de hand uit om 't aan te schouwen, Door het neevlig doom der vert, Hoe Prometheus gefolterd werd! [pagina 87] [p. 87] Want Zeus sprak: ‘Op zijn naakte leden ‘Sla neer de regen, ‘Op hem niet langs hem gegleden, ‘Hij kan er tegen! Prometheus zucht.... Toen donderde Zeus geducht: ‘Geesel, hagel, hem blauw, Spaar hem niet, kou, Bijt hem, winterlucht!’ Prometheus steent... En Zeus zei: ‘'t Is gemeend: Geesel, noordwind, hem stijf; Ombulder hem 't lijf Tot hij jammert en weent!’ Prometheus kreunt... Toen, op uit zijn troon geleund, Riep Zeus: ‘Sneeuw, oostwind, hem in, Tot hij geen hand roert, geen vin, En de rots er van dreunt!’ Prometheus lacht... Toen beval Zeus met kracht: ‘Steek, zon, hem blind Tot hij gek en ontzind Tot razende woede is gebracht!’ [pagina 88] [p. 88] Prometheus kucht... Daar verdonkert de lucht: - ‘Op, gieren, op, gieren!’ In kringen Doorzingen, Doorzwieren, Doordringen De dieren De lucht! En de vlucht Strijkt op Prometheus neer, Pikt en bijt keer na keer En vreet zijn lever; En hij, de gever Van 't hemelsche vier Aan de menschen Tegen Zeus' wenschen, Streelt en zegent het dier Met pijnlijken zucht! En nog altijd is Prometheus Vastgeklonken aan zijn rots: Onophoudlijk klinkt zijn: wee, Zeus! Ongebroken blijft zijn trots! Vorige Volgende