Zonder sonnetten(1886)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] Undine. Wat stemme riep Bij 't grondloos diep Undine? Waar in den rand Van der rotsen wand, Aan den gladden kant Ontelbre sporen Een weg zich boren Der sneeuwlawine, Daar slaapt Undine! Undine sliep Waar de afgrond gaapt Bij 't grondloos diep Tot 't vroege stralen Der zon heur riep. Dan komt ze dalen Triptrap, triptrap, Met vluggen stap Den gletscher af, Uit ijsportalen In schommeldraf. [pagina 77] [p. 77] Zacht, in den vroegen morgen, Zoet zingende zonder zorgen! Zie! de adelaar Op 't bed van sneeuw Slaakt schreeuw aan schreeuw Tot grijpen klaar; Maar Undine, de fee, Lacht er mee En fluistert: bedaar! Heur hair heeft Als 't opzweeft Den vorm van den leeuw; Heur handen Verbranden Bij 't raken de sneeuw. Heur oog schrikt Als 't opblikt, De gieren Ter vlucht; In kringen Doordringen De dieren De lucht! Dan jubelt Undine, De schaars geziene, Op gletschertoppen Op bergen van ijs [pagina 78] [p. 78] Heur tooverwijs! Dan schudt ze de lokken Van morgendroppen Doorvonkeld, Doortrokken. Dan fonkelt Op 't sneeuwwitte kleed 't Juweel van rozen Door 't uchtendblozen Gesmeed; Door 't avondglimmen Aan purperen kimmen Tot robijnensnoeren verbreed; Door maanlichtstralen Heur menigmalen Als paarlenhalscieraad Geslingerd over 't witte gewaad. Tot in 't nachtlijk uur Haar 't blanke lijf Wordt overstort Van starrevuur, Omsnoerd, omgord Tot ze stil is en stijf! Wat stemme riep Bij 't grondloos diep: Undine! Ze is weer gereed In 't morgenkleed [pagina 79] [p. 79] Haar tonen te mengelen Op wijzen der engelen Met 't dof geschater Van 't gletscherwater, Met 't wild geklater Uit diepe bronnen Waar duizend zonnen Weerspiegeld Gewiegeld Haar kronen sponnen Van wonderlicht. o Fee Undine, Gij schaars geziene, Geen sneeuwlawine Ploegt dieper sporen En donkrer voren U in 't gezicht Dan ons de tonen Die in u wonen; Waar wij u hooren Wordt 't hart ons licht! Vorige Volgende