Zonder sonnetten(1886)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] Visioen van den jager. De sneeuwbui viel; De vlokken overstoven Het jagerskamp in donkren winternacht! Wij lagen allen dicht bij 't vuur geschoven Door 't jachtvermaak hier saamgebracht: - Ik waakte alleen met diep bedroefde ziel. Op vlammentong Zag ik de sneeuwvlok dwarlen Gelijk de waterstraal wel opruischt met een bal; Gelijk uit 's jagers roer de punten kogels warlen In 't schuldloos reeënvleesch met doffen knal Als 't diertje vroolijk voorwaarts sprong. En weldra was 't Of door dit gloeiend lekken Een blok gekneed werd, tintelend van vuur, Waaruit een vrouw ontstond met feeëntrekken; Zij hief zich spookrig op in 't nachtlijk uur En zag mij aan; - ik was verrast! [pagina 75] [p. 75] Zij had een zwanenhals; In 't witte maangelaat sibyllenoogen; 't Hoofd straalde in wondren rossen lokkenglans, De saamgetrokken wenkbrauwbogen Verrieden ernst en 't voetje lust ten dans; Maar de ijsroos lag op 't blanke boezemmalsch. Zij hief zich hoog En langzaam hooger, sprekend Met plechtig manend, dreigend handgebaar: Door 't zorgzaam wakend ouderoog misrekent Zich de uitgeleerdste en slimste vogelaar Als 't jong om voedsel pas het nest uitvloog. Raak mij niet aan! Is 't leven lief u en is ook mijn leven Bij u in waarde blijf dan waar ge zijt. Een menschenhand doet mij onmidlijk sneven En in het vuur is u een graf bereid. Ik ben de kuischheid, met uw lot begaan! 't Gezicht verdween - Door 't dorrend loover Zong ratelend de wind; en zie mijn kleed Had smeulend vlam gevat. De bui was over; Ik bluschte 't vuur in 't versche sneeuwtapeet Terwijl de maan door dunne neevlen scheen Vorige Volgende