Zonder sonnetten(1886)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] Geestigheid. Gij, lichaamlooze! Op feeënwieken Als schaduw ijlend En nooit verwijlend; Uit 't hart der roze Bij 't morgenkrieken Met dauw ontloken Die half gebroken Met schuchtre slagen De vlucht gaat wagen, Vertoef een pooze! - Straks als gij spelend Langs oeverranden Met zachte handen De diepten streelend De bloem komt strooken, Wordt door 't verblijen In 't spelemeien U 't hart gebroken. Als dan, o wreede, Wild vuur u blaakte, [pagina 67] [p. 67] Uit nimmer naakte Uit half omkleede Omsluierde oogen De scherpe spranken In 's harten flanken Zijn ingevlogen, Dan gaan en komen Gelijk langs stammen De zomervlammen Uw zonnestroomen; Gelijk in smidsen Met gonzend suizen Door gloênde buizen Uw weerlichtflitsen. Fluweelen oogen Waartoe die blikken Dat wild verschrikken? - Heb mededoogen! Vorige Volgende