Zonder sonnetten(1886)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 51] [p. 51] Maaiers. Daar gaan ze weer! Daar staan ze weer! Daar slaan ze 't neer Het gras bij 't morgenkrieken, En halen de zijsen telkenkeer Langs 't wuivende pluimveld heen en weer Als blinkende molenwieken. Tot blij getik En dof gebik, Klik-klik, klik-klik, Van hamers klinkt op de sneden: Tot scheermesscherp de zijs weer blinkt En 't maaiersliedje lustig klinkt Nu de zijs weer komt aangesneden! Want zie, hoe frisch De morgen is, Reeds liggenris Aan laag op laag de halmen: - [pagina 52] [p. 52] Maar ach! de leeuwrik vaart bang omhoog En heeft geen moed aan den blozenden boog Zijn jubelzang te galmen! Hij weet het: dicht Bij de zijsen ligt, o Droef gezicht, Een nest met jonge hazen. Hij ziet van omhoog het jonge goed: Hoe ze zonder de ouden en welgemoed Op de wuivende sprieten azen. En eensklaps ruist En gonst en suist En scheert en bruist Een staalvonk in ijlende kringen; - 't Gaat raaklings, raaklings langs hen heen... o Maaiende mannen met harten van steen, De leeuwrik kan boven niet zingen! Vorige Volgende