Zonder sonnetten(1886)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Poel. Waar aan den boschrand tusschen pijn En lariks zilvren berkeschijn Weerspiegelt in den blanken poel, En de omgevallen paddestoel Half opsteekt tusschen dorre blaân, Trok schoonheids toovermacht mij aan. Hoog dreven door het blauwe ruim De wolken, dun als zilverschuim; Hun schaduw, glippende aan en af, Volgde in een speelschen tuimeldraf Het edel hert met hoog gewei: - Mij in een oogenblik voorbij! Was ik een hert, was ik een wolk! Zoo priemde mij der afgunst dolk. Maar nauw gesproken voelde ik ook Het ijle van dier wenschen rook; Ik nader meer en meer mijn doel: Zie mij weerspiegeld in den poel! Vorige Volgende