Zonder sonnetten(1886)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 38] [p. 38] Luchtbeeld. Wondre witte waterdampen zweven Aan en af langs 't bruine kleed der hei: Hoog de maan en laag de nevelsprei, Als een star door moeselien geweven; Als een vuur, door blauwe rookkolommen Zachtkens tintlend met verbleekten gloed; Zilvervisch, uit 't diep omhoog gezwommen, Op den rug geworpen door den vloed. Tot het zachte zoele zuie windje Alles saamrolt, alles samenvaagt, De oostertrans, alsof de morgen daagt, Paars gestreept wordt met een purpren tintje. Dan daartegen, zuiver afgespiegeld, Reuzenbeelden, hoog één en één laag, De armen in beweging, 't hoofd gewiegeld, Heen en weer een scherpe reuzenzaag [pagina 39] [p. 39] Ha! dat tweetal zaagt de zondige aarde Middendoor in 't stille morgenuur; - Maar hoe meer ik op het luchtbeeld staarde Groeide in 't Oost het dagend zonnevuur. Uitgespreid als smetloos blanke vingren Van een wel- en wonderdoende hand Zie ik glansen op- en zijwaarts slingren, Lichtende over 't bruine heideland. Dáár doortintlen de eerste roode stralen Bloem en heikruid, zwaar van zilvren dauw; En de spooksels krimpen, slenken, dalen: - Weggevlucht zijn zaag en Witte Vrouw! Vorige Volgende