Zonder sonnetten(1886)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Najaarsgevoel. Geen koeltjes kreuken het loof der beuken, De lucht is stil; t Zacht blauw der kolken, gedrenkt met wolken, Kent drift noch gril. Ontelbre reuken uit eik- en beuken- En berkenblad, Vermengd met dampen uit akkerkampen, Omzweven 't pad. De voet gevaren door dorre blaâren Jaagt ritslend ze op, En kwetst door 't treden den afgegleden Dauw-flonkerdrop. Der paden zoomen in schaûw van boomen In zilvergloed, Zijn git, robijnen, die droplen schijnen Van maagdlijk bloed. [pagina 37] [p. 37] Daarboven 't vonklen en goudrood flonkren, Als 't windje waait, Der reuzenwaaiers, nog door geen maaiers Omlaag gemaaid. En dan bij poozen, rood als de rozen In licht gedoopt, Op 't pad de blaadren, tot 't stof der vaadren Bijééngehoopt. Vorige Volgende