Zonder sonnetten(1886)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Rusteloos. Statig drijft op 't vijvervlak Tweetal zwarte zwanen; 't Licht kan door den dennentak Nauw een weg zich banen; In den lommer, zwart van veer, Roeit het lustig heen en weer. 't Windje breekt den spiegel stuk, Kleine golfjes klaatren; 't Koeltje heeft het wonderdruk Met de ontroerde waatren. 't Tweetal wendt opeens den nek Zoekt een kalmer, koeler plek. Nu met 't zacht insectgegons Nacht is aangekomen, Steekt het hals en nebbe in 't dons Om als 't kan te droomen: Van een schooner oord wellicht Dan zich voordoet aan 't gezicht. [pagina 13] [p. 13] Maar een nijdige onverlaat Plompt in 't meirvlak steenen: Dat wil zeggen: gaat toch, gaat! Pakt u spoedig henen! Beiden heffen 't klaaglied aan: Ja wij gaan, ja wij gaan! Vorige Volgende