Sonnetten(1885)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 95] [p. 95] Ontwikkeling. In d'aanvang, waar de donkere rotsen prangen, Stort ruischend zich de straal als schuim op de aarde Een harp gelijk die God hier zelf besnaarde, Een wolk gelijk door de Almacht opgehangen. Is 't kristallijn door 't rotsbed opgevangen, Dan is 't of ook de stroom opeens bedaarde; Ja, van dien stond bruischt wat zich hier vergaarde De dalen in, met teugelloos verlangen. Dan als rivier vliet hij langs groene boorden, Doet molens wentlen, draagt gevulde schepen En schenkt aan visschers rijkbeladen netten; Tot hem de zee van 't verre en kille Noorden Onwederstaanbaar boeit en mee gaat slepen Een leven dat hij eeuwen voort kan zetten. Vorige Volgende