Sonnetten(1885)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 93] [p. 93] Naturalistisch bedrog. Een kleine jongen, achterlijk in 't praten, Had over straat een stevig koord gespannen; En al wat aankwam, kinderen, vrouwen, mannen, Mat met zijn lengten 't vuile slik der straten. De maan verscheen: - en wat al builen, gaten Men zich gevallen had; wat potten, pannen Er splinterden aan gruizels tegen kannen, Men kon het koord thans zijdelings liggen laten. Toen is den guit iets anders ingevallen: - Hij heeft met krijt een dikken streep getrokken En lachte als lieden zich er bang aan stoorden; Want wie door 't koord in 't straatvuil was gevallen, Blijft stokstijf staan, door 't vreemd gezicht verschrokken, En houdt het krijt voor witgeverfde koorden. Vorige Volgende