Sonnetten(1885)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] Herfstdraden. Hop en braamstruik, welvende uit de hagen, Door elkaar geslingerd en verbloeid, Zoeken weerzijds, nu het oosten loeit, Steun voor de al te bittre winterplagen. Maar wat zweefde, op d'adem van de vlagen, Als een spinrag machtloos weggevloeid, Wit berijpt een rood van 't licht dat gloeit, Hoog de lucht in? - door den storm gedragen! Uit dat weefsel spint de ziel gewaden, Op 't getouw van Waarheid, Liefde en Hoop; - Waar gij wandelt, hangt het langs uw paden, Waar gij 't grijpt, verjongt het als een doop; Somtijds warlen de overrijpte draden Door den nachtwind samen tot een knoop. Vorige Volgende