Sonnetten(1885)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] Wisselwerking. 't Bijtjen aast op gouden wilgekatjes, Tusschen leege en ijle takjes om, Raakt het zaadje en, van de persing krom, Vliegt 't ter bodem tusschen modderspatjes. Teere twijgjes worden sterke matjes, Hoepelwindingen, den bezem om: Ronde randen voor de roffeltrom, Houtskoolmijten voor de kunstnaarsstadjes. En die matten zuiveren tal van voeten, Slanke bezems reinigen het huis: Door die trom krijgt zoonlief tal van boeten, Lustig roffelend, aller buren kruis: Maar mama, om 't leed wat te verzoeten, Discht de honing, schetst met houtskool 't huis. Vorige Volgende