Sonnetten(1885)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Uitvaart. But deem not this man useless. Daar gaat, langs 't golvend graan bij 't uchtendblozen, Geen weidsche lijkstoet onder klokgebom, Maar over 't zandpad, gansch geruischloos stom, Een boerenkar, óphoudende bij poozen... De voerman plukt een handvol winde en rozen, En slingert dat de zwarte doodkist om; En zegt dan tot het oude karpaard: kom, Naar 't laatste huis van goeden thans en boozen. De bedelaar lag er dra; maar met diens leven Is niet de erinring aan hem weggevaagd: Ontving hij veel, hij heeft ook veel gegeven: Meelijdendheid aan jonge vrouw en maagd; Door hem is 't weldoen zoet voor 't hart gebleven, Door hem, die, arm, aan 's rijken deur iets vraagt. Vorige Volgende