Sonnetten(1885)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Korenvelden. O velden koren, door den wind bewogen, O, in de winden golvend goudgeel graan Als ik een schaduw langs uw rand zie gaan, Of die der wolk komt statig aangevlogen, Dan schijnt ge opeens te rijpen voor mijn oogen, En neemt uw geel een warmer bronskleur aan: Dan hoor ik sikkels door uw halmen slaan, Al roept 't verstand: een logen, 't is een logen! En, opgetast op 's landmans donkren wagen, Die drijft in rossen zomeravondgloed, Rolt ge aan, terzij van winde omzwierde hagen, Het dorpjen in, door jong en oud begroet: Elk roemt uw komst als gulden dag der dagen, En dankt voor 't brood, waarmee ge opnieuw ons voedt. Vorige Volgende