Sonnetten(1885)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] Boschrand. Maar nu eindlijk de oogsttijd is gekomen, Gaat met moeder mee zelfs 't kleinste kind; En de bessen, die men volop vindt, Zijn zoo groot als niemand durfde droomen. Groene plekjes onder 't loof van boomen Geven weinig; maar de pluk begint, Waar aan zonlicht en aan zomerwind Vrije toegang nergens is benomen. Langs der bosschen glooiende open randen, Zonder schaduw, die er binnenvlucht, Reppen zich de kleine kinderhanden Tot de plantjes in de warme lucht... Zwellen de open aangedragen manden Van de zoete, donkerblauwe vrucht! Vorige Volgende