Sonnetten(1885)–J. Winkler Prins– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Boschbessen. Glanzig vochte nevels, uitgehangen Over 't verre en heuvelig verschiet, Trekken, nu de zon haar stralen schiet, Opwaarts met des leeuwriks blijde zangen. Bukkend met van vreugd gebloosde wangen, Juicht in 't bosch het meisjen als het ziet Hoe de struik wel twintig besjes biedt, Die ze in 't mandje handig weet te vangen. Kleine jongens, in verstelde lompen, Kort geknipt en ruig het gele haar, Snellen aan en duwen weg met stompen Van de volle bessestruik elkaar: Af de petten, uit de kleine klompen, Vechten ze uren om een enkel paar. Vorige Volgende